Aan Sylvie Marie

Foto Sylvia Marie: Nadine Ancher / Foto Anne Broeksma: Koos Breukel

Dit is de eerste brief in de derde ketting van onze reeks Flessenpost.

Beste Sylvie Marie,                                                              Utrecht, 4 januari 2024

Ik hoop dat het nieuwe jaar je veel goeds brengt. We kennen elkaar eigenlijk niet; alleen vluchtig hebben we elkaar weleens gesproken. Wat ik me herinner is een ontbijtbuffet in een hotel, met witte borden in de hand schuifelend langs de kaas- en vleeswaren, de zoete broodjes. Je kinderen waren erbij en ik denk dat het in het noorden van Nederland was, na een poëziefestival.

Hoe dan ook: dankzij Aanlegplaats lees ik af en toe de anekdotums (anekdota?) op je blog en sinds een paar weken heb ik Trek je vleugels aan in huis. Wat een fijne frisse bundel vol taalplezier. Ik krijg gelijk zin om zelf te gaan schrijven. Er zit iets luchtigs in, iets speels, met veel regels om in te lijsten. Misschien komt dat luchtige door hun ontstaansgeschiedenis: dat je de woorden letterlijk loswrikte uit hun vorige verband – die misdruk van de dikke Harstad-pil – en nieuwe constellaties creëerde. Woorden: vrij te vergaren bouwmateriaal waarmee we schrijven en spreken. Ik weet dat wel en toch; wanneer iemand met een schaar de woorden uit de zinnen van een roman knipt (althans zo stel ik me dat voor), aan het combineren slaat en op die manier een dichtbundel creëert, wordt dat wel heel concreet.

Ik lees in jouw blogs, jouw antigifverhalen, ook een hang naar dat concrete; naar de fysieke, tastbare wereld. Je schrijft over een vrouw die worstelt met de wespenplaag in haar huis. Over een zoon die een dopmoer uit een tankmonument vist als ‘kampherinnering’ aan zijn schoolkamp. Je bestudeert de houdingen van twee geliefden in een bed, denkt na over de binnenkant: de adem, het bloed. De poëzie die boven de grond komt wanneer een man kleine metalen objecten vindt, sorteert en op naam brengt. Hoe elke wereld, elke nieuwe bezigheid een eigen taaluniversum kent.

Zelf ontdek ik het in de natuur. Je leest vaak hoe men ‘voorbij de taal’ wil geraken om de meer-dan-menselijke wereld direct te kunnen ervaren, in het ‘hier en nu’. Onderdeel ervan te worden. Want de taal van de wetenschap is een hiërarchische, onderdrukkende taal. En toch vind ik dat soortnamen me juist toegang verschaffen tot nieuwe werelden. Tijdens het uitlaten van mijn pup loop ik anders langs de verwilderde hoek van een plein op de hoek nu ik weet dat het ‘onkruid’ dat daar groeit luistert naar de namen ‘verwilderde raket’ en ‘gevlamde fijnstraal’. En in een boek over insecten las ik laatst over de honderden soorten springstaarten – nog net met het blote oog waar te nemen – die ’s winters door ogenschijnlijk dode tuinen springen. Alleen het woord ‘springstaart’ al vind ik fantastisch. En dan zijn er ook nog honderden soorten. Namen zijn ook een soort toverspreuken die ons toegang verschaffen, vind ik. En mensen, andere dieren en planten kunnen meer op onze empathie rekenen als we hun naam kennen. We zijn echte naamwezens, of we dat nu leuk vinden of niet.

Vraag jij je weleens af of je gelukkiger zou zijn wanneer je geen woordentaal had? In elk geval zouden we andere beroepen moeten kiezen. Vanuit een ooghoek zie ik mijn pup maximaal uitgestrekt op de bank liggen, op zijn rug, in volledige overgave. Zo kan hij uren liggen. Het is gemakkelijk om het leven van dieren te romantiseren; dat ze zo in het ‘nu’ leven. Of van huisdieren: dat ze zo’n relaxed leven hebben. Maar ik heb ook regelmatig medelijden met mijn pup wanneer ik aan zijn kop zie dat hij mijn soms warrige gebaren en woorden niet kan volgen, al doet hij nog zo z’n best. Problematisch voor een dier dat volledig van mij afhankelijk is. Ik las ergens dat je honden het beste kunt zien als een soort Peter Pan-versie van een wolf: eeuwig verkerend in een magische fase waarin verantwoordelijkheid (zoals jagen om de roedel te voeden) of al te ver vooruitdenken omdat een seizoen verglijdt, niet bestaat.

Ik denk niet dat ik jaloers ben op het leven van mijn pup, maar soms kan ik wel met weemoed terugdenken aan de tijd dat het leven nog niet uit het afwerken van to do-lijsten bestond, maar ik in bed lag te wachten tot mijn oudere zus mij kwam halen. Vooral omdat ik nu voor het afvinken van de taken meestal achter een computer moet kruipen. En dan is er nog de verstrooiing van het internet zelf, waardoor ik vergeet met welk doel ik was gaan zitten. Een dubbele knoop, terwijl ik mijn dagen liefst doorbreng met een beetje lezen, schrijven, koken, wandelen, in bed liggen, tuinieren. Herken je dat? Of trekken je kinderen je vanzelf de fysieke wereld wel in? Ik ben niet zo van de goede voornemens – waarom opeens in januari dingen verbeteren – maar als ik er één moet hebben is het: minder virtuele verstrooiing meer leven, met óf zonder taal.

Liefs,

Anne

6 gedachten over “Aan Sylvie Marie

Plaats een reactie