
Belgen die in Nederland wonen en Nederlanders die in België wonen: onze haven (en redactie) ligt er vol mee. Blijkbaar is het een beweging die veel blogdrang met zich meebrengt. Goed voor ons!
Deze week laven we ons aan proza en poëzie van drie mannelijke Nederlandse inwijkelingen, te beginnen bij de octrooihouder, Marc Reugebrink. Na het verschijnen van zijn derde dichtbundel krijgt hij een paginagroot artikel in de regionale Twentse krant Tubantia: “Ik ben geneigd om te roepen: ‘Dat ik dáár in mag staan!’ Het lijkt me belangrijker dan een interview in wat dan de grote kranten heten te zijn.” Dan die andere ex-Twentenaar Rob van Essen, sinds vorig jaar eindelijk ook officieel een volledige inwijkeling. Hij gaat naar een tentoonstelling van de kunstenaar achter een poster die al sinds 1978 in zijn leefruimtes hangt – om er daar achter te komen dat hij hem helemaal niet goed vindt: “Ik ging niet alleen naar de tentoonstelling om die poster te zien, maar ook om hem extra waarde te geven, meer betekenis, en nu dreigde het omgekeerde te gebeuren.” Gelukkig zorgen de suppoosten voor artistieke meerwaarde. Tenslotte René van Densen, Tilburger turned Gentenaar: vorige week sprak hij op zijn blog nog de wens uit ‘dat mijn woorden me weer aanspreken’ om deze week zijn neus in een kat te steken en er een prachtig gedicht over te schrijven. Houdoe en bedankt!
Tubantia roept een wereld op die, juist omdat zij verdwenen is, me op de een of andere manier veiliger lijkt dan het heden. ‘Nooit. Meer. Veilig’, zo zeg ik in het interview. Ik moet het met veel nadruk gezegd hebben in café Merino op het Gentbruggeplein. Ik herinner me dat niet. Het was een gemoedelijk gesprek. Maar ik herken het wel. En misschien is het niet eens een ‘veilige wereld’ die wordt opgeroepen, maar gewoonweg een wereld waarin iedereen er nog was. En Tubantia het venster op de wereld.
Tubantia en melancholie op De Inwijkeling
Een zaal eerder stond een oude, gezette suppoost die een beetje op Ad van Liempt leek vlak naast een jonge vrouwelijke medewerker van het museum, hij wees haar dingen aan op een groot zwart schilderij met een bobbel, kijk, dat vlekje rechtsboven is een giraf, ziet u, en daaronder, dat is eerder een krokodil. Als ik die vrouw was geweest had ik gedacht: u staat iets te dicht bij me; en misschien dacht ze dat ook wel. De man zal ondertussen hebben gedacht: dat is een prettig strak truitje wat ze aanheeft; en misschien dacht ik dat ook wel.
op zoek naar mijn poster in bozar op Reddend zwemmen
Halfgesloten gifgroene blik
Want stop nu eens
met strelen, ze heeft haar
slaap zo hard nodig
Ik steek ook mijn
neus erin, genoeg plek
voor twee om zich wat
van de wereld te verstoppen
Ze laat me maar begaan,
spint zachtjes; zo heel
irritant vond ze het stiekem
toch ook weer niet
