
Aanlegplaats heeft, als ik goed geteld heb, 89 bloggers in haar haven en daar moet ik er 3 uitkiezen. Graag had ik iets gekozen van de oude soixant-huitard Flor Vanderckhove, maar zijn veelkantige blog De laatste Vuurtorenwachter, is nog niet in het aanbod opgenomen. Nog liever had ik iets gekozen van Joachim Stoop die wel in het aanbod voorkomt. Ik ken Joachim van de hilarische ‘rare gedachten’ die hij soms op Facebook plaatst – hij is al aan deel 7 toe. Maar Joachim verwaarloost zijn blog en laat na van die ‘rare gedachten’ een meer duurzaam onderkomen te bieden. En liefst van allemaal had ik een korte arabeske van Tom Wouters gekozen, maar die plaatst helaas alleen zijn langere stukken op zijn blog, en die worden al geregeld gekozen door andere vissers. Tom vergist zich in elk geval als hij denkt dat zijn korte stukjes – vaak niet meer dan één alinea – minder goed zijn dan zijn lange.
Laat mij beginnen met iets makkelijks. Op de lijst van de 89 neemt Marc Vanfraechem, als ik goed geteld heb, de 56ste plaats in. Ik heb, voor ik mijzelf aan het bloggen zette, gedurende meer dan een maand alle toen verschenen stukjes van Marc meerdere keren gelezen. Ik wou iets in die richting doen. Met name zijn polemiek met Vlaamse opinieschrijvers was altijd geestig en scherp, scherper dan ik ooit zou durven. Marc citeert en vertaalt ook veel: schrijvers van vorige eeuwen, artikels uit de Franse pers, interviews die hij nauwkeurig getranscribeerd heeft. In een van zijn oude stukjes vertelt hij hoe hij op een oudejaarsavond, begin de jaren ’80, in de Hotsy Totsy aan het kaarten raakt met Hugo Claus en zijn broers. Kort na middernacht had de Grote Dichter gezegd: ‘Zoeme ’t eerste spelleke van ’t jaar niet doen?’
Ik meen dat het iets over tweeën moet zijn geweest, dat Hugo terloops naar de stand vroeg. Hij stond een goede vijfduizend frank in het rood en begon zich luid te beklagen over de goden die hem ongunstig gezind waren.
En toen maakte Odo, die geen dichter was, een ongelukkige opmerking: “Mor Hugo, ge kent gi niet van kaarten ook, hé.”
Hugo stond op, grabbelde zes briefjes uit zijn broekzak, gooide die op tafel en liet ons beduusd achter in de feestvreugde.
Dat heb ik altijd erg kunnen appreciëren van hem, die plotse kolere.
Uit Hugo Claus aan de kaarttafel op Victa Causa
Wie ik ook altijd lees, is Pascal Cornet, de nr 82 op de lijst als goed geteld heb. Zijn blog Het leven als voorlopige oplossing bevat zowel teksten als eigen foto’s, heeft aparte secties die bestaan uit autobiografische fragmenten, commentaren bij A la recherche du temps perdu, boekbesprekingen, filmrecensies, enzovoort. Er is zelfs een handleiding voor het lezen van de blog. Ik ben het zelden met Cornet eens. Hij is links en ik ben rechts. Hij is tegen consumptie en ik ben voor. Hij beslist om de film L’année dernière à Marienbad mooi te vinden terwijl ik de film in alle opzichten een draak vind. Toch ben ik onder de indruk van – en het volledig eens met – de pijnlijk nauwkeurige beschrijving die Cornet van Marienbad in zijn recensie geeft..
De laatste tijd schrijft Cornet vooral korte stukjes van 100 woorden. Laatst eentje over Niels Destadsbader (en Helmut Lotti). En daar heb je het weer. Er is in dat stukje, waarvan ik hieronder 58 woorden citeer, geen hoofd- of bijzin waar ik het mee eens ben. Maar ik word getroffen door de zuivere eenvoud van de formulering die alle mooischrijverij ver achter zich heeft gelaten.
Het lucht op, je vooroordelen te herkennen en bij te werken. Ik beken: ik heb de neiging om voor mijn beurt te oordelen. Maar ik heb er ook geen moeite mee mijn meningen te herzien waar nodig. Zo leerde ik nu Niels Destadsbader te appreciëren. Ik heb het niet over zijn exorbitant hoge salaris, maar over zijn talent.
Uit De geweldige Helmut Lotti (honderd woorden 566) op Het leven als voorlopige oplossing
Hoog tijd om iets nieuws verkennen. Ik begin voor mij onbekende blogs aan te klikken en daar stukjes te lezen. Een blog die mij eerst in verwarring brengt, is die van Philippe Diepvents. Ik zie geen tekst, geen titeltjes, alleen cirkelvormige illustraties. Maar als ik met de muisaanwijzer over die illustraties beweeg, verschijnen titeltjes, en als ik klik verschijnen teksten.
‘Stapvoets’ bijvoorbeeld is een erg geestig en onderkoeld verslag van een korte opname in een ziekenhuis. ‘Een plakje ernst over kunst en crisis’ is een originele beschouwing bij het schilderij De Medusa van Géricault. Ik leer de auteur kennen als een linkse jongen: ‘Ongelijkheid ontspoort … ongeziene concentratie van rijkdom … fascisme steekt zijn lelijke kop op in de Westerse wereld.’ Daar moet ik mij bij neerleggen. Er zijn nu eenmaal verstandige mensen die zo denken. Ik ga daar geen discussie over aangaan, want ik ben niet gek: Diepvents is directeur van de studiedienst van het ABVV, die praat mij zo onder tafel.
In de blogpost ‘Iets anders’ geeft Diepvents heel kort drie ervaringen weer: een dag shoppen in Antwerpen met een gewezen Oegandese kindsoldate, een impressie uit Kosovo kort na de oorlog aldaar, en een monoloogje van een paracommando. Als ex-paracommando herken ik mij niet in monoloogje. Dat drie minuten boksen was in mijn tijd (48 jaar geleden) al afgeschaft en overleefde alleen nog in verhalen. Ik was bij een parachutesprong niet erg bang. Een sprong uit een vliegtuig weigeren was ongeveer onmogelijk – (je kon echter wel weigeren vanuit een helikopter of ballon te springen). En die truuk, gewoon als eerste uit het vliegtuig springen, zoiets kon je niet zomaar zelf beslissen. Maar hoe fris is het monoloogje weergegeven!
‘Ik weet nog’, vertelt hij me, ‘ik weet nog de eerste keer dat ik klaar stond om uit een C-130 te springen. Honderd keer heb ik dat misschien wel gedaan. Dat hoort bij paracommando zijn. We werden hard getraind. We waren de elite. Soms moesten we drie minuten met elkaar boksen, zonder handschoenen en je mocht niet afweren. Deed je het toch, dan begon de klok opnieuw.’
‘Ik was enorm zenuwachtig, toen ik in de rij stond voor die eerste sprong. Twee jongens voor mij durfden niet. Dat maakte het erger, want in volle vlucht moesten zij aan de kant schuifelen, plaats maken voor de volgende. Chaos en geroep van de sergeant. Later leerde ik een truuk om ermee om te gaan. Je moet gewoon altijd als eerste springen. Wat ze ook zeggen, ook soldaten zijn bang.’
Uit Iets anders van Philippe Diepvents
