
De haven van Aanlegplaats stel ik me het liefste voor als de Vieux-Port van Marseille. Je kan ze betreden langs de toeristische, naar zeep geurende, smalle straatjes, langs de moderne mastodonten van het Mucem waar de Europese visie voor je klaar ligt, of via het heuvelachtige Romeinse parcours.
Het liefst van al bezoek ik mijn vaste favorieten, die je als toerist misschien wil vermijden, zo kan ik niet passeren zonder binnen te glippen bij Jo Komkommer, Caro van Thuyne, Tom Wouters, Bijgekleurd, de werkplek van Marjon of Katrien Scheir, maar die lezen we allemaal al wel.
Verder werd ik gecharmeerd door de (tegenwoordig) woordeloze Pluus, die me nog steeds met haar lijfelijke Bodies, Drawings & Sculptures doet hopen op een woordelijk vervolg. Ook wilde ik een touw werpen naar de charmes van de observaties uit het ondermaanse van Pieter Van der Schoot, maar diens boot was niet aangemeerd.
Ik liet me loodsen door het toeval en stootte willes nilles uit op een triumviraat waarin de fysica een glimps laat zien via het meest menselijke en ontdekte daarmee wederom de kracht van Aanlegplaats, waar het altijd veilig thuiskomen is.
In de origami ontvouwt Rein Hannik een oude vriendschap aan de hand van een google-zoekopdracht, een reis door Griekenland en koude, maar kleurrijke metaalkunst. Zijn gedachten cirkelen als eenzame hadronen door de ruimte, op zoek naar botsingen met zichzelf en de ander.
Ik leerde B. halverwege de jaren ’80 kennen. Hij was een even bescheiden als opvallende verschijning in het Rotterdamse: boomlang en broodmager, met diepe stem en zachtaardige persoonlijkheid. Hij had het aura van een nachtburgemeester. B. maakte kunst. Geen gezellige kliederkunst, nee, hij vervaardigde strakke constructen waarin je het hart van een ingenieur hoorde kloppen. Ik zou zijn objecten later omschrijven als ‘existentialistische origami’.
Uit: De Origami – Rein Hannik
Marjanne Sevenant gebruikt in De kaart de ouderwetse, papieren stafkaart als middel om niet alleen hoogte te krijgen van het veranderende landschap, maar ook van de trekkende mens. Tussen de vouwen en door nagels ingekraste lijnen kijkt ze verder dan de huid, beklimt ze schoonheid en wandelt ze door de dalen van onze gedachte.
[I]n het bijzonder wil ik me één ontmoeting rond de kaart herinneren, en wat ze aan mijn wereld toevoegde. Ongevraagd en zonder introductie kwam hij zich tussen mijn koffie en bosbessentaartje wurmen. Of hij even mijn kaart mocht bekijken, vroeg hij niet. Hij trok alles naar zich toe. Zijn tegenbod was een stafkaart van een recenter jaar (2008) dan de mijne (1991), en een A4-tje, al zo gefrommeld als zijn bruine handen die het vasthielden, met vlakken in regenboogkleuren en gekrabbelde notities.
Uit: De Kaart – Marjanne Sevenant
In tweeëndertig woorden beschrijft René van Densen een wereld die je van een overprikkelde metrohalte, tot bij Stephen Hawking of zelfs de resonanties van Gérard Bodifee brengt, of toch, dat doet hij in mijn hoofd, maar wat doen zijn woorden met dat hoofd van jou?
Licht is ook lawaai want
Trillingen enal weetjewel
