Lara Taveirne, het interview

Op de eerste zonnige dag van het jaar wandelde Lara Taveirne zwierig het restaurant binnen waar we hadden afgesproken en het leek, om het met Lieven Tavernier te zeggen, of ze de lente in haar haar had gevlochten. Lara had nog niets van de gratie verloren waarmee ze tien jaar geleden het podium van het poëziefestival in Watou besteeg en in het licht van de schijnwerpers bewees dat het bezingen van schoonheid en verdriet niet louter toekomt aan uitgezakte dichters. Waar Lara gaat, trekt de motregen zich beschaamd terug. We omhelsden elkaar en in haar ogen, waarvan literatuurcritici beweren dat het de mooiste van de Lage Landen zijn, scheen een gloed die twijfelt tussen romantisch en ironisch en die er zichtbaar van genieten je op het verkeerde been te zetten. Nog voor het eten was besteld trok een spraakwaterval zich op gang.

‘Ik heb nog niet het gevoel dat het lente is, want normaal gezien word ik dan voortdurend verliefd.’

Lara Taveirne is – samen met o.m. Ethel Portnoy, Renate Rubinstein, Nora Ephron, Maria Kalman en Eve Babitz – een van mijn favoriete schrijfsters. Je voelt aan haar taal dat ze steeds op zoek gaat naar schoonheid. Haar verbeeldingskracht is als een cocon waarin je kunt schuilen voor de schreeuwerigheid van de moderniteit en leverde al prachtige boeken op als De kinderen van Calais en Pluto: aan het eind van de weg rechtdoor. 

Waar Lara helemaal in uitblinkt is de korte baan. Of het nu brieven zijn – waarvan ze er zoveel heeft geschreven dat het transporteren ervan de jaaromzet van een middelgrote containerfirma zou goedmaken – of cursiefjes. Dankzij haar bezwerende stijl weet ze me telkens weer te ontroeren en aan het lachen te brengen en het blijft een mysterie waarom hoofdredacteuren van kranten en tijdschriften niet uit hun winterslaap ontwaken en haar een column aanbieden. Lara’s pen werkt heilzamer dan een vitamine d-kuur.

De drank en het eten werden opgediend en de conversatie schoot alle kanten uit, maar werd steeds gekruid door haar aanstekelijk gevoel voor humor en avontuurlijke uitstraling. Tegenover Lara gezeten denk je dat er weinig belangwekkendere beslissing genomen moeten worden dan de finale keuze tussen de garnaalkroketten of de pasta Amatriciana. Het gesprek ging over de schaduwkanten van de liefde, de eerste lentekriebels, de toekomstige klassieker Lara van de door ons beiden zeer bewonderde Gentse songschrijver Lieven Tavernier, over de door ons al evenzeer bewonderde Stijn Tormans en uiteraard ook over haar op stapel staande boek. 

‘Mag ik je onderbreken, Lara? Want het is tijd om over te stappen op het officiële gedeelte. Ik heb hier namelijk nog drie vragen liggen die met spanning op een antwoord wachten.’

1) Waarom ben je nooit met een blog begonnen?

‘Ik ga om te beginnen je openingsvraag enigszins verdraaien. Een blog heb ik weliswaar nooit gehad, maar ergens heb ik het altijd jammer gevonden dat ik er geen heb bijgehouden in de periode dat ik op het platteland in het vervallen sluiswachtershuis woonde met mijn man en twee kleine baby’s. Als ik nu op die periode van dertien jaar terugkijk, denk ik dat het heel fijn was geweest als er mensen over onze schouders hadden meegekeken naar ons primitieve leven op die afgelegen plek. Dan had ik me misschien op donkere dagen ook minder eenzaam gevoeld. Als ik nu over ons leven in dat huisje vertel, dan zie ik dat mensen vaak ongelovig met het hoofd schudden. Dan zie ik ze denken: ‘Lara is een schrijfster, ze is weer aan het verzinnen.’ Terwijl ik het juist aan het afzwakken ben, zodat het geloofwaardig blijft.’

‘Door de hectiek van het leven – want ik kreeg snel na elkaar twee kinderen en intussen lekte het dak en moest er water gehaald worden – ben je je er niet van bewust dat het iets bijzonders is wat je aan het doen bent. Soms moeten er jaren overheen gaan tot je op een dag grasduint in oude foto’s en beseft: merde: dat was misschien het hoogtepunt van mijn leven. Enfin, niet het hoogtepunt: maar wel het meest unieke stuk. Achteraf gezien had ik daar graag lezers bij betrokken. Aan de andere kant ben ik ergens ook wel blij dat ik het niet heb gedaan – dat ik geen blog heb bijgehouden – want dan had ik dag na dag gerapporteerd wat er daar gebeurde en dan zou tijdens het herlezen misschien blijken dat het uiteindelijk allemaal minder kleurrijk was dan hoe het in mijn herinnering voortleeft. Bovendien was ik dan niet in staat geweest om een boek als Pluto: aan het einde van de weg rechtdoor te schrijven waarin ik alleen de sfeer en het huis heb overgehouden en alle persoonlijke anekdotiek en betrokkenheid heb weggefilterd. Juist door dat wegzuiveren werd literatuur mogelijk. Het is heel dubbel. Ik had graag getuigen of toeschouwers gehad, want ik heb me toen soms echt wel eenzaam gevoeld. Maar aan de andere kant: juist omdat ik de eenzaamheid zo intens heb beleefd is er later een donker boek als Pluto uit kunnen ontstaan.’

‘Mijn eerste boek – De kinderen van Calais – heb ik geschreven toen ik nog Germaanse talen studeerde. Ik zat op kot in Gent toen ik eraan begon. Het was wat hoogmoedig, maar ik had zoiets van: we studeren literatuur en het enige wat we doen is erover nadenken en erover discussiëren. Waar blijft het effectief doen? Ik wilde echt schrijven – dat was ook de reden dat ik was gestopt met toneelschool, want tijdens die studie ontdekte ik dat het onderdeel dat ik het allerleukste vond het schrijven van monologen was. Tijdens mijn opleiding heb ik een toneelstuk voor kinderen geschreven én geregisseerd. Op een dag dacht ik: als ik toneel kan schrijven, moet ik me misschien ook maar aan een roman wagen. Omdat ik iemand was die niet echt veel naar de les ging, had ik erg veel tijd. Ik was me ervan bewust dat ik later in mijn leven nooit meer zoveel vrije tijd zou krijgen.’

‘Als jonge twintigster heb ik dan Kinderen van Calais geschreven. Maar nadat ik het had voltooid heb ik het onmiddellijk verstopt. Geen moment dacht ik: wow, wat voor een meesterwerk heb ik nu aan de mensheid geschonken! Het was bedroevend slecht en ik was me er terdege van bewust. Maar ik vond wél dat de opzet – de verhaallijn – een goed idee was. Het is ook een écht boek geworden. Thuis heb ik het manuscript nog liggen. Maar ik durf er geen drie zinnen uit voor te lezen: zo abominabel geschreven is het.’

‘Het is pas nadat we in het huisje op het platteland zijn gaan wonen, zo rond mijn dertigste, dat ik de vraag kreeg van een uitgeverij (en niet zomaar een uitgeverij maar Manteau! nvdr) of ik een boek wilde schrijven. Het was via een jongen die ik nog kende uit mijn studententijd. We hadden in onze jonge jaren een klein beetje een ding gehad… briefjes in elkaars jaszakken, bliksem als we elkaar kruisten. Ik herinner me nog goed dat ik hem in een opwelling, net voor een examen, in een auditorium spontaan een kus heb gegeven en daarna vluchtte ik snel snel naar de andere uithoek van de zaal. Ondanks de kus legden we daarna allebei een rotslecht examen af. Later is hij bij Manteau gaan werken en hij was het die me contacteerde met de vraag of ik niet ergens nog iets had liggen. Die dag heb ik Kinderen van Calais uit mijn schuif opgevist en het volledig herschreven. Geen zin bleef gespaard. Maar aan de andere kant heb ik niets veranderd aan het verhaal zoals ik het eerst had neergepend. Dat was mijn blog (lacht).’

2) Wie zou er absoluut een blog moeten beginnen en waarom?

‘Mag ik zo wild te keer gaan als ik wil? Bedankt voor je suggesties, Jo, maar ik dacht niet spontaan aan Jane Austen (lacht).’

‘Ik ben nu net iets aan het lezen van Gerjon Gijsbers. Ken je die? Hij is een Nederlandse schrijver die ik kort heb gesproken tijdens een boekpresentatie van Herman Brusselmans. Maanden later kreeg ik een bericht van hem: “Ik heb je derde roman Kerkhofblommenstraat gelezen en ik weet dat je er negatief over bent, maar je boek betekende zeer veel voor mij.” We zijn dan berichten naar elkaar beginnen sturen en zo kwam het dat hij opbiechtte waarom hij zich zo aangetrokken voelde tot Kerkhofblommenstraat. “Sinds drieënhalf jaar ben ik hovenier op begraafplaatsen, dus er zijn reeds talloze chrysanten door mijn handen gegaan, maar die eindigen dan voornamelijk in de perscontainer. Enfin, ik wil maar zeggen dat ik genoten heb van je boek!“‘

‘Nu hij mijn boek had gelezen, vond ik dat ik ook zijn werk moest lezen. Ik kocht zijn debuut Scheuren in het canvas. Eergisteren ben ik erin begonnen en ik zit nu al over de helft en de hele tijd vraag ik me af hoe het komt dat wij die schrijver niet kennen. Hij heeft zo’n bijzondere pen. Je wordt als lezer – en dat heb ik graag  – voortdurend een stukje misleid. Ik ben aan het gieren van het lachen, tot ik besef dat ik tegelijkertijd ook diep ontroerd en geraakt ben. Iemand met zo’n unieke pen én zo’n persoonlijke blik die op een kerkhof werkt, daar zou ik graag een blog van lezen.’

‘Nog iemand anders waarvan ik hoop dat die zou gaan bloggen…? Je geeft niet af, hè. Laat me even nadenken. Ja: ik heb nog een tweede naam.’

‘In het laatste jaar dat mijn grootmoeder leefde, overstelpte ik haar met vragen die ik op voorhand had voorbereid omdat oudere mensen vaak een arsenaal aan vaste verhalen hebben waar ze op terugvallen. Bij een welbepaald thema hoort een welbepaalde anekdote en die wordt dan woordelijk herhaald. Om dat repetitieve te omzeilen, ben ik vragen gaan verzinnen, zoals: ‘Wat at je als meisje van zes? ‘Zaten jullie met alle veertien kinderen samen aan tafel?’ ‘Wat voor kleren droeg op je eerste communie?’’

‘Ik ben intussen best al wat mensen verloren, en toch is mijn grootmoeder de persoon die in mijn hoofd het meest aanwezig blijft. Ik blijf haar horen. Ze had een enorme verhalende kracht en sprak het zangerige oud Brugs.’ 

‘Een van haar vaste verhalen was: “Ik heb een jaar bij een hoedenmaker gewerkt en ik krijg er nog altijd een stukje pensioen van.” Dan denk ik: waarom heb ik haar daar nooit over uitgehoord? Ik woon nog steeds in Brugge en fiets er elke dag rond. Waar zat die hoedenmaker? En ook: wat deed ze daar? Kon ze vilten, naaide ze pluimpjes op de hoeden?’

‘Wat ik er bijzonder aan zou vinden is om het woord te geven aan iemand van voor het blogtijdperk. In de periode dat ik Kerkhofblommestraat schreef, heb ik in het archief veel dagboeken van oudere mensen opgevraagd en gelezen en die schreven op een volstrekt andere manier. Die schreven – net omdat er geen getuigen over hun schouder meelazen – met een grotere oprechtheid die ook in de taal voelbaar is. Goed, soms is die gelardeerd met knullige foutjes en opgesteld in de oude spelling, die ik trouwens vaak van een aandoenlijke schoonheid vind. Iemand van voor het blogtijdperk dus en het liefst mijn grootmoeder die altijd zei: “Door de schuld van de oorlog heb ik nooit goed leren schrijven.” Mijn boeken stonden bij haar in het vensterraam, alsof ze aan voorbijgangers wilde laten zien: “Kijk: mijn kleindochter schrijft boeken!” Maar zelf kon ze nauwelijks lezen. Als ik haar opzocht, vertelde ze: “Ik lees je woordje voor woordje.” Vaak zei ze bewonderend: “Amai, jij kent veel woorden…”’

‘Hoe zouden de dagen in haar taal vorm gekregen hebben?’

‘Grote schrijvers zijn daarom geen taalvirtuozen. Het zijn vaak mensen die dicht bij hun eigen stemgeluid blijven. Mijn grootmoeder had niet anders gekund dan met haar eigen stem te schrijven.’

‘Of ik nog een derde voorbeeld heb? Je wilt écht dat ik Jane Austen zeg, hè (lacht).’

3) Wij, bij Aanlegplaats, zoeken er al een tijdje naar, en we krijgen het maar niet scherp: wat maakt dat een blog echt goed is?

‘Wat voor mij van wezenlijk belang is: de schrijfstijl moet in het verlengde van de persoon liggen – anders merk je als lezer snel dat er iets niet klopt. Het moet aansluiten bij de persoonlijkheid van de schrijver.’

‘Als docente verbeter ik regelmatig teksten van studenten. Ik geef het vak schrijven aan het conservatorium in Antwerpen en ik begeleid pas afgestudeerde Nederlandse en Vlaamse studenten in het Slow writing Lab in Amsterdam. Dit jaar kwam er een prachtige jonge vrouw binnengewaaid in het lab. Een vat vol verhalen, die ze zwierig kan vertellen. In een heel eigen taal, een mengeling van Nederlands, Frans en Arabisch. Ze heeft over de hele wereld gewoond, werkte op cruiseschepen, kan een helikopter besturen. Dus keek ik er enorm naar uit om haar te mogen lezen. Maar dat viel een klein beetje tegen. Alles was in keurig opstel-Nederlands geschreven. Ik vond haar veel spannender en vooral veel eerlijker in haar gesproken taal. Ik denk dat ze aan de schrijftafel is gaan zitten vanuit het idee: literatuur moet zo en zo klinken. En dan wordt het wat krampachtig. Uiteraard was ze aanvankelijk wat teleurgesteld door mijn feedback, maar ze nam het wel ter harte. Twee weken later kreeg ik bericht van haar: “Schrijven is ineens zoveel leuker…”’

‘Maar inderdaad, Jo. Gekunsteld of geaffecteerd schrijven kan ook werken. Iemand zoals Ilja Leonard Pfeijffer lees ik bijzonder graag. Hij is iemand die uitpakt met zijn taalvirtuositeit. Maar dat klopt dan weer zo hard met de mens die hij is dat je denkt: prachtig!’

‘Voor mij is de stem iets dat altijd terugkomt in mijn oordeel over blogs of literatuur. Voor mij heeft elke goede blog of elk goed boek een voice-over.

‘Wat ik op lezingen graag vertel is een verhaal van mijn moeder. Waarbij ik wel moet aanstippen dat zij niet altijd een even betrouwbare bron is. Het verhaal gaat dat ik als zesjarig kind net had leren lezen. Het fascineerde me enorm hoe ik plots die symbolen-wereld kon decoderen. Niet veel later leerde ik het woordje pop en ik was volledig de kluts kwijt omdat het van links naar rechts én ook van rechts naar links volledig hetzelfde geschreven wordt. Ik flipte en kreeg het niet in mijn hoofd. Sterker nog: bevangen door twijfel draaide ik mijn schriftje om en toen stond er dod. Dat woord kende ik niet, maar als je klein bent zijn er tal van woorden waarvan je de betekenis nog niet kent. Mijn vader zei vaak: “Ik ga naar de vergadering.” Ik dacht dan dat hij naar God ging. Van dod dacht ik dat het ook zo’n woord zou zijn. Het betekent iets, voelde ik, maar ik weet nog niet wat. En dan vertelt mijn moeder – en we zitten nog steeds in haar onbetrouwbaar verhaal (lacht) – dat ik op een nacht ziek was geweest en urenlang had liggen overgegeven. En toen ze de volgende morgen mijn gewassen beddengoed, en knuffels ophing aan de waslijn en mijn pop bij het voetje met een wasknijper aan de lijn hing, wees ik naar mijn omgekeerde pop aan de wasdraad en zei: “Kijk, mijn dod…”‘

‘Mijn moeder had toen het gevoel: dit kind kijkt anders naar taal en naar woorden.’

‘Ik ben altijd blij geweest met dit verhaal omdat het naar de kern gaat van datgene wat me boeit aan schrijvers – onder welke vorm dan ook. Omdat ze de taal niet nemen voor wat hij is. Ze proberen die naar hun hand te zetten en nieuwe woorden te verzinnen als ze denken dat er nog geen geschikte term voor bestaat. Ze durven de taal te kneden en hebben er schik in om er eindeloos mee te spelen.’

Het gesprek was afgelopen en de tijd voor een afscheidsomhelzing aangebroken en ik haalde De aanraking van Frans Pointl uit mijn rugzak. 

‘Waar is de tijd, Jo…  Jaren geleden heb ik op jouw aanraden nog zijn debuut De kip die over de soep vloog gelezen. Ook mijn vader was er danig van onder de indruk.’

Nog verder terug in de tijd, lang voordat we elkaar op een boekvoorstelling van Stijn Tormans voor het eerst spraken, dacht Lara dat ik een strenge leraar Nederlands was voor wie elke taalfout een reden bleek om verongelijkt door het raam te staren. ‘Ik had me je ingebeeld als een pinnige, grijze man die alle grammaticaregels uit het hoofd kende.’

Ik stelde haar gerust, want nog nooit heb ik wie dan ook op een taalfout kunnen betrappen en daarom verraste haar volgende vraag mij.

‘Zou je mijn proeflezer willen zijn voor mijn volgende boek?’

Zelden was ik vergulder met een verzoek, maar zelden meende ik ongeschikter te zijn – tot Lara me uitlegde waarom ze aan mij had gedacht. 

Buiten wachtte de zon en overvolle terrassen waar Sinjoren en Parkingbewoners aan het verbroederen waren. Overal lachten flirtende mensen hun winterblues weg en ik wandelde met vrolijke tred de stad in, want ik wist eindelijk wat ik later zou zijn. Later word ik een proeflezer van Lara Taveirne.

Gepubliceerd door Jo Komkommer

Ik werd geboren in 1966 in Wilrijk, maar gelukkig verhuisden mijn ouders al vrij snel naar het mondaine Berchem. Na een onopvallende carrière als linksachter bij SK 's-Gravenwezel werkte ik enkele jaren als reisleider in de Dominicaanse Republiek en de Verenigde Staten. Daar kwam ik in de lobby van een Holiday Inn in San Francisco Jolanda Cats tegen en het was liefde op het eerste gezicht. We zwierven nog even rond, kregen een dochter Zoé, kochten een huis in Antwerpen en trouwden. Ik werk sinds meer dan twee decennia in een stijlvol boetiekhotel met een haast even mondaine uitstraling als het Berchem uit mijn kinderjaren.

Plaats een reactie