
Op een dag belde een van de grootste verhalenvertellers van ’t stad bij ons thuis aan en zoals het mannen die de jaren negentig nog bewust hebben meegemaakt betaamt, wisselden we een begroetingskus uit. Johan Petit zag er op een huiselijke manier sjofel uit. Stoppelbaard. Verwaaide haardos. En hij droeg een alledaagse broek die je niet snel om de lenden van een hedendaagse stervoetballer zult zien. Al in de deuropening trok een spraakwaterval zich op gang en er stond er geen rem op de rijkdom aan ideeën die Johan over zijn eenmanspubliek uitstrooide.
‘Kan ik je iets aanbieden, Johan?’
‘Een koffie met gewone melk als je dat hebt. Het liefst koude. Neen, liever geen haver- of amandelmelk.’
We vleiden ons buiten neer en wat me telkens weer opvalt als ik naar Johan luister is dat er nauwelijks een verschil bestaat tussen de man in mijn tuinstoel en de acteur op het podium. Zelfde stem, zelfde intonatie, zelfde unieke taal. Wereldwijd is hij de enige spreker van het Johan Petitiaans. Een taal om te beminnen, want ze knettert als een haardvuur en zijn universum straalt een koesterende behaaglijkheid uit. Johan Petit kan van het alledaagse – zoals de tijd die verstrijkt tussen de soep en de patatten of een ochtendlijke fietstocht met zijn zus over een bevroren waterplas – iets wonderlijks maken. Of het nu in een theaterzaal is of in een tuin in de Antwerpse binnenstad, steeds trekt hij me zijn wereld vol originele en herkenbare observaties binnen.
Zijn biografie is genoegzaam bekend. Geboren in 1974 in het Erasmusziekenhuis, het jaar dat Oranje de moeder aller nederlagen leed; opgegroeid in Borgerhout waar zijn jeugdjaren samenvielen met de eerste grote migratiegolf; na het Xaverius-college in Borgerhout succesvol te hebben doorlopen en in de polyvalente zaal aldaar het licht te hebben gezien, studeerde hij dramatiek aan het RITCS in Brussel en richtte met studievriend Bart Van Nuffelen het theatergezelschap Martha!tentatief op. Samen schreven ze tientallen toneelstukken over de tijd en de wereld waarin we leven.
Niemand is in trefwoorden te vangen – en zeker een duizendpoot als Johan Petit niet. Acteur. Regisseur. Schrijver. Observator. Familieman. Minivoetballer. Fan van Royal Antwerp FC. Filosoof. Veelvuldig winnaar van quizzen. Kenner en liefhebber van het oeuvre van de geniale cabaretier Micha Wertheim.
En dat treft, want dat laatste ben ik ook.
De twee grootste Micha Wertheim-fans van het koninkrijk België lieten zich de koffie zonder havermelk goed smaken en nog voor ik de drie klassieke Aanlegplaats-vragen aan Johan voorlegde, wilde ik weten of hij altijd al gezegend was met zijn verhalend talent.
‘Als zeventienjarige ben ik beginnen schrijven en het schonk me plezier. In die beginperiode schreef ik hoofdzakelijk poëzie. Tijdens de lessen Nederlands werd er van ons verwacht dat we algemeen beschaafd Nederlands spraken en dat ging me niet goed af. Bij ons thuis werd er Antwerps gesproken en als ik AN sprak had het iets onnatuurlijks. Uit mijn mond klonk het geaffecteerd. Ik beschouwde het AN als onecht en verzette me er tegen. Op een bepaald moment moesten we een opstel schrijven voor een schrijfwedstrijd en ik heb toen de ge- & gij-vorm gebruikt. Mijn leraar Nederlands heeft er bovenaan een motto uit Mijn kleine oorlog van Louis Paul Boon bijgezet – wat heel bijzonder was omdat tijdens de lessen literatuur Boon op het Xaverius-college totaal genegeerd werd. Hij dacht dat het motto nodig was omdat anders de aanspreekvorm niet geapprecieerd ging worden. Zo stuurde hij het in. Dat was het startschot voor de ontwikkeling van mijn eigen taal. Nooit heb ik geprobeerd om de oversteek te maken. Den boom in, dacht ik. Ik doe het op mijn manier en later ben ik die taal – het Johan Petitiaans – beginnen te cultiveren.’
‘Tijdens het spelen probeer ik te verbergen hoe hard ik aan mijn teksten schaaf. Ze moeten een natuurlijk ritme hebben en spontaan klinken. In het toneel is er een soort poging om oprecht te zijn. Nu ben ik voorbij die fase en ergens vind ik het wel spijtig dat ik geen AN spreek. Hoewel ik vermoed dat ik, mocht ik me erop toeleggen, wél algemeen Nederlands zou kunnen klappen. Maar omdat mensen weten hoe ik klap zouden ze – telkens wanneer ik beschaafd spreek – zeggen: maar zo klapte gij niet. Nu ik ouder ben, bewonder ik mensen met een prachtige uitspraak.’
‘Het exacte jaar weet ik niet meer, maar ik herinner me nog wel wanneer het is beginnen kantelen en Antwerps plots niet meer een handicap bleek te zijn. Het was ergens tussen 2008 en 2010. Ik had het theaterstuk Klein Jowanneke Gaat Dood gemaakt en werd gevraagd om in Leuven in de gebouwen van de KBC een voorstelling te geven voor afstuderende apothekers. Ik begon in het Antwerps, wat in zo’n plechtig kader ongezien was, en zag al die studenten verbluft denken: “Pardon, wat gebeurt er hier…?” Het was een deftige aangelegenheid waar mijn volkse taal niet in paste en toch heb ik de hele zaal meegekregen. Achteraf kwamen veel mensen me zeggen hoe goed ze het vonden. Dat was de eerste keer dat ik ervaarde dat Antwerps niet meer als minderwaardig werd gezien. Want dat was het vroeger wel. Mijn ouders probeerden me in de AN-pas te laten lopen en waarschuwden me voortdurend: “Ge moogt niet baregen zeggen, het is bergen; het is niet kairk maar kerk.’
‘Bart Van Nuffelen zat bij me in de klas op het middelbaar en toen hij naar het RITCS in Brussel ging om drama te studeren, ben ik hem gevolgd. Samen hebben we dan het Martha!tentatief opgericht. Op het RITCS was het de bedoeling dat je Kunst met een grote K maakte. Maar wij hadden zoiets van: we willen niet louter en alleen kunst voor de Monty en De Singel maken. Bij ons was het vanaf het begin de betrachting om steeds op twee niveaus te werken: zowel de hoge als de lage cultuur. Het was onze ambitie om die twee werelden samen te brengen.’
Waarom ben je ooit met een blog begonnen? Of heb je er nooit een gehad?
‘Het zou kunnen zijn van wel. Er staat me vaagweg iets van bij. Aan het RITCS heb ik ooit een gastcollege gegeven en samen met studenten twee maanden rond Kurt Köhler gewerkt. In het kader daarvan hielden we een blog bij om de wereld te laten weten waar we mee bezig waren. Köhler was een Vlaamse expressionist die zich in het zog van Paul Van Ostaijen toelegde op gedichten vol vormexperimenten. Hij schreef heel grave dingen, heel interessant. Maar hij is in de jaren dertig helemaal scheef gegaan en sloot zich, nadat hij het communisme had afgezworen, aan bij de autoritaire fascistische beweging Verdinaso en nadien bij het VNV van Staf Declercq.’
‘Köhler was iemand die altijd droomde van de schone, pure liefde. De vrouw was in zijn ogen ofwel een madonna ofwel een hoer. Zijn verlangen naar puurheid en zuiverheid is dan doorgeslagen in een bewondering voor het fascisme. Zijn gedichten uit de jaren dertig gaan vaak over de strijd tussen de communisten en de foute gasten. Mijn aandeel in die blog was hoofdzakelijk superviserend.’
‘Zoals met de meeste blogs was er in het begin enige animo rond tot het al snel afvlakte om uiteindelijk een langzame dood te sterven.’
‘Ergens moet er een gen zijn dat ik mis. Al heel mijn leven zou ik graag iemand willen zijn die modelbouw-boetjes in elkaar knutselt en van alles en nog wat verzamelt. In mijn ogen is een blog bijhouden zoiets als een dagboek. Om het dagelijks te doen moet je over een zekere wilskracht en discipline beschikken en beiden ontbeer ik. Telkens begin ik er vol goede moed aan maar al snel hou ik het, tot mijn grote spijt, voor gezien. Mijn grote voorbeeld is natuurlijk de blog van Vitalski. Die is fenomenaal. Waarom? Dankzij zijn blog zie je hoe onwaarschijnlijk rijk en groot en allesomvattend een leven is. Natuurlijk, Vital maakt veel mee. Maar zelfs als dat niet het geval zou zijn… Ken je het spreekwoord: Elke mens die sterft is een museum dat afbrandt? In de blog van Vitalski voel je dat onderhuids goed aan. Je voelt hoeveel er in een mensenleven gebeurt.’
‘Als ik stress heb hou ik een dagboek bij. Het is niet voor publicatie geschikt, want het is zeer persoonlijk en dient vooral om mezelf te helpen. Maar het is wel zo dat die losse dagboeknotities soms de humus vormen waaruit voorstellingen ontstaan. Gewoon opschrijven wat er gebeurt levert wonderlijke dingen op.’
‘Nee, Jo: het inleveren van mijn tweewekelijkse column vroeger voor de Zone 03 telt voor mij niet als bewijs van discipline. Dat was werken met het oog op een deadline. Ik associeer discipline met iets dat je jezelf oplegt, ook al moet het niet persé. Elk toneelstuk dat ik heb geschreven is er enkel gekomen omdat ik naar een première moest toewerken. Zoals iedereen heb ik lang last van uitstelgedrag gehad. Dat is nu sterk verbeterd. Vroeger deed ik niets tot het allerlaatste moment en dan smeet ik me als een dolle stier op het project.’
‘Tegenwoordig werk ik met mini try-outs zodat ik verplicht ben om nieuwe teksten te schrijven.’
‘In het verleden, als ik een event moest presenteren zoals voor de Nuff Said-avonden, bereidde ik me enorm hard voor. Tot Vitalski me de raad gaf om er als presentator niet al te veel tijd in te steken. Met als gevolg dat ik pas de avond zelf twee uur voor de voorstelling aan mijn bindteksten begon te schrijven en nog snel langsliep bij de artiesten om te checken of het inhoudelijk allemaal klopte. Op het podium bracht ik dan een soort mengeling tussen wat er op het papier stond en wat er me ter plekke te binnen schoot. Die werkmethode zorgde voor een gigantische adrenaline-rush. Maar na mijn kleine burn-out heb ik beseft dat ik verslaafd was aan de spanning dat het kon lukken of mislukken. Nadien heb ik de roes om men eigen dwars te zitten losgelaten. Nu – als ik ’s avonds een Nuff Said heb – reserveer ik voor mezelf een viertal uur om me in te werken. Dan sta ik rustiger op het podium en ontstaat er vanzelf meer ruimte voor improvisatie.’
‘Bij mij is de grap nooit het einddoel. Je vertelt altijd iets over de wereld. De mededeling gaat voor de grap; humor helpt om het publiek te verleiden maar is voor mij bijkomstig.’
‘Humor is voor mij spelen met taal. Je moet het publiek afleiden. Ik zie het als goochelen. Humor moet onverwachts komen. Hoe meer je je toelegt op het verhaal en niet op de pointe, hoe meer ruimte er ontstaat voor onverwachtse dingen.’
‘Vitalski is voor mij op tal van vlakken een grote inspiratiebron. Aan de ene kant wil hij beroemd worden en tegelijkertijd is hij volstrekt compromisloos. Die mens is een wandelende paradox. Vital is wat mij betreft echt geniaal. Als ge alleen nog maar naar die man zijn oeuvre kijkt zonder rekening te houden met zijn muziek en al de voorstellingen die hij in elkaar heeft gestoken en wat weet ik verder nog… Wat hij allemaal heeft gedaan… Denk bijvoorbeeld aan de rijkdom van zijn poëzie. Die stuntgedichten met telkens dezelfde klinkers zoals in Hond vond ons tof. Het gedicht dat ik persoonlijk het strafste vind is Oktus Boktus waarin hij speelt met de taal van Ernest Claes. Zijn brein schiet alle kanten op. Zo heeft hij eens op zijn blog een stuk over leestekens geschreven: dat was echt van een interplanetair niveau. Hij rangschikt en maakt zinnen waar een onzichtbare logica in schuilt die normale stervelingen eigenlijk niet snappen. Vital, die van opleiding germanist is, weet echt alles van taal. Hij schittert op eenzame hoogte en in die zin ben ik trots dat hij ook een fan van mij is.’
Wie zou er absoluut een blog moeten beginnen en waarom?
‘Een blog van Bart De Wever zou ik wel interessant vinden, want als persoon intrigeert hij me. Een blog die de banaliteit van zijn leven belicht zou ik graag lezen. Als je hem ziet: hij heeft altijd zo’n proper kostuum aan. Het lijkt of hij voortdurend op een podium staat. Dat is het heftige als je politicus bent – je beweegt je onophoudelijk in de schijnwerpers; je speelt de ene na de andere Champions League-finale. Daarom vond ik het progamma Het conclaaf zo tof, want af en toe vielen de politici uit hun rol en zag je hen gewoon boterhammen eten. Dàt zou ik interessant vinden: een blog die toont hoe Bart De Wever boterhammen eet. Ik stel me er eentje voor met veel foto’s.’
‘Iedereen binnen mijn links-progressieve bubble denkt dat hij een baarlijke duivel is. Politiek ben ik het volstrekt oneens met hem, maar ik vind hem als politicus en verbale goochelaar fenomenaal.’
‘Iemand anders die van mij met een blog zou mogen beginnen is de oudere actrice en zangeres Jacky Lafon. Het dagboek van Jacky Lafon vond ik bij momenten verbijsterend om te lezen. Zo vertelt ze over een of andere acteur uit de jaren vijftig die een grap uithaalde. Hij stond achter haar en zei: “Jacky: doe uw handen eens achter uwe rug”en dan legde hij er zijn blote fluit in… Ze schreef het op alsof het de normaalste zaak van de wereld betrof, alsof het niet meer was dan een onschuldig grapje. Terwijl: ik vond dat zo hallucinant. Schijnbaar dachten mensen vroeger dat het normaal was. De gewoonheid waarmee ze het neerschreef vond ik boeiend.’
‘Jacky Lafont is de actrice die zatte Rita speelt in de televisiereeks Familie en ze zat vroeger in programma’s zoals HT&D. In mijn fantasie beeld ik me in dat ze hondjes heeft en naar de bakker loopt en ik denk dat ze over alles wat ze meemaakt enthousiast kan vertellen. Ondertussen is ze ouder geworden en ik vermoed dat ze in haar leven niet veel meer meemaakt – maar dat spreekt me juist aan: een leven waarin weinig gebeurt en daar dan enthousiast over schrijven.’
‘Ik lees graag biografieën en zeker autobiografieën of memoires. Wat ik fascinerend vind zijn boeken van mensen die hun eigen leven beschrijven maar dan niet – omdat ze er de de taalkundige vorming voor missen – volgens de algemeen geldende schrijfregels. Ze bezondigen zich aan stijlfouten waar je een professionele redacteur nooit op zal betrappen. Te lange of passieve zinnen; witregels op de verkeerde plaatsen. Maar soms stroomt er een kracht uit hun verhalen die je laat voelen dat de mensen echt willen vertellen wat ze te vertellen hebben. En bij Jacky Lafon is dat ook zo. Ze wil graag haar leven delen met de rest van de mensheid. En ik vind bijna alle levens interessant.’
‘Bij literaire schrijvers kan ik afhaken als ze willen imponeren door te laten zien hoeveel moeilijke woorden en hoeveel puntkomma’s en heel den bataklan ze kunnen gebruiken. Zinnen met te veel puntkomma’s… dat is voor mij heel moeilijk.’
‘Als mensen met schrijfaspiraties metaforen gebruiken haak ik vaak af. Zeker als het slecht gedaan is. Het allerergste vind ik het genre van de rockrecensie. Die doen niet anders dan spelen met metaforen en vergelijkingen. Vaak is de boodschap: kijk eens hoe spits en slim ik ben. Alsof ze allemaal Engelse humor willen nadoen. Het is een soort slimmigheid die ik heel vervelend vind. Als mensen zich té slim willen voordoen, ben je me kwijt.’
‘Verder ben ik extreem allergisch aan opgeblazen taal – zoals in hedendaagse conceptuele kunst – die louter dient om een leegheid te verhullen. Daar word ik zelfs agressief van. Het raakt bij mij een emotionele snaar. Omdat ik het gevoel heb dat dat soort taal andere mensen probeert te intimideren en klein te houden. Maar pas op: ik ben ook niet tegen moeilijke woorden. Alleen moeten ze gebruikt worden in de juiste context en niet om iets op te blazen.’
‘Verder ben ik ook niet tegen dat ik de puntkomma of de komma’s op zich. Het zijn prachtige werktuigen om je verhaal mee te vertellen. Maar soms staan die overdreven geconstrueerde zinnen zo veraf van mijn eigen leven dat ik er nog moeilijk in geraak en denk: ach ja, intellectuelen onder elkaar. Maar ook weer niet altijd: want Stefan Zweig vind ik fenomenaal. Eigenlijk weet ik niet waaraan het ligt. Het zal persoonlijke smaak zijn vermoed ik, net zoals in alles.’
‘Ikzelf kan, maar dat zul je al wel door hebben, bij momenten behoorlijk redundant en overdreven enthousiast zijn. Sommige mensen worden daar lastig van en dat snap ik best. Ik word soms ook wel eens moe van mezelf.’
‘Ik heb het idee dat je blik op de wereld bepaald wordt door je innerlijke onrust en hoe groter die innerlijke onrust is, hoe negatiever je vaak naar de wereld kijkt. Het basisvertrouwen waar je al dan niet mee rondloopt en dat je doorheen de jaren hebt meegekregen bepaalt alles. Je publieke opinies. Je voorkeuren. En hoe je de wereld ervaart.’
‘Hoewel ik eerder links ben vind ik het links-progressieve doemdenken soms nog erger dan het rechtse doemdenken. Wat ik moeilijk kan verdragen is het elitaire, het moreel superieure van de Linkse Mens. Daar kan ik echt de wubbes van krijgen. Hoe ze zich termen als Solidariteit of Warm eigen hebben gemaakt. Ne links-progressieve is altijd warm – alsof mensen die conservatief denken niet warm kunnen zijn. Hoe conservatieven naar sommige maatschappelijke thema’s kijken, daar kan ik het emotioneel moeilijk mee hebben. Maar het is niet omdat ik dat vind, dat het ook zo is. Dat veroordelende probeer ik in mijn eigen voorstellingen te vermijden.’
‘Nog een derde persoon die ik zou willen zien bloggen?’
‘Einstein! Die vindekkik zo grappig en poëtisch. Wat hij allemaal ontdekt heeft, ontstond uit zijn extreme nieuwsgierigheid en verwondering. Einstein schreef ook veel brieven aan kinderen. Met het klimmen der jaren kon hij het idee dat God met dobbelstenen speelde niet aan en werd hij wat conservatiever en sloot zijn open blik zich een heel klein beetje.’
‘De macht die je als schrijver hebt, daar moet je enigszins omzichtig mee omgaan, vind ik. Hoe Ilja Leonard Pfeijffer in Brieven uit Genua over sommige collega’s en vrouwen schreef… (zucht). Op het einde kwam hij er voor mij nog een beetje mee weg omdat Pfeijffer zeer schoon en genadeloos over zichzelf schreef – er was precies een soort inkeer gekomen. Het punt is: als je schrijft hebben andere mensen geen weerwoord. Je hebt een gigantische macht. En ik vind dat je die daarom behoedzaam moet gebruiken.’
Wat maakt dat een blog echt goed is?
‘Eigenlijk gelden hier dezelfde redenen als die waarom ik zei dat ik fan was van Jacky Lafon. Ik hield vroeger bijzonder veel van de blog van Julie Cafmeyer, juist omdat het leek of ze precies geen literatuur schreef. Het was anders dan alle andere dingen die ik las. Het zat op de grens tussen echt en niet echt. Maar er trilde een leven, een spanning, onder de banaliteit van haar bestaan.’
‘Een goede blog slaagt erin om de illusie te wekken dat je een inkijk krijgt in een uniek leven. Dees leven is alleen maar het leven van die ene persoon. En dat is raar, want ik zei al dat ik hou van slecht geschreven autobiografieën. Maar als mensen tussen de regels en ondanks de clichés er toch in slagen dat unieke leven te laten zien dan heb je me helemaal mee.’
‘Uiteindelijk is een blog, vermoed ik, een openbaar dagboek. Vitalski zijn blog geeft heel goed weer wat hij die dag allemaal heeft beleefd. Wat hem die dag allemaal heeft geraakt. Dat vind ik er tof aan. Die mengeling tussen enerzijds de banaliteit van het bestaan en anderzijds een diepe melancholie. En soms is het grappig. Eigenlijk is het dat. Want ik lees ook graag dagboeken en dan hou ik ervan dat die twee tegenpolen op een volstrekt natuurlijke manier in elkaar opgaan. De alledaagsheid enerzijds en wat er me diep van binnen heeft geraakt anderzijds.’
Normaal gezien had het interview hier moeten eindigen, alleen schoot me net op tijd te binnen dat ik voor de fotoshoot domweg vergeten was te vragen of hij zijn favoriete boek wilde meenemen. Gelukkig zag ik een uitweg, maar zou Johans favoriete boek in mijn bibliotheek staan? Bij de eerste twee titels die hem invielen moest ik het hoofd schudden. Maar het derde boek was een schot in de roos en ik schoot naar boven. Als nieuwbakken bibliotheekassistent mocht ik niet teleurstellen en mijn chaotisch hoofd zocht en vond in mijn chaotisch geordende bibliotheek The Black Swan van Nassim Nicholas Taleb.
‘Dit boek blies me helemaal omver. Het gaat vooral over de rol van het toeval. De geschiedenis zit alleen achteraf gezien logisch in elkaar. We vertrouwen op een logica die er niet is. Terwijl Nassim Nicholas Taleb zegt: het is de complexiteit. Je kan de zaken en hoe ze gelopen zijn niet voorspellen.’
‘Hij is ook gekant tegen experten omdat die vaak gevangen zitten in een tunnelvisie. Komt erbij dat ik nogal eens graag tegen heilige huisjes schop. The Black Swan is een oproep om echt kritisch te blijven en niet zomaar onvoorwaardelijk alles aan te nemen. Het leven is onvoorspelbaar en het enige antwoord dat we hebben is vertrouwen. Wat volgens mij veel conservatieve politici doen is de onzekerheid van het bestaan in al zijn facetten te lijf gaan met orde en discipline en regels en daar red je het niet mee. Teveel orde vind ik gevaarlijk.’
‘Ik herkende me ook in de manier waarop Taleb naar de wereld kijkt. Het was een troost om te merken dat mijn blik niet naïef is – want dat hebben mensen me altijd gezegd. Als ik dingen organiseer, zoals een quiz op de mini-voetbal, dan lukt het altijd, ondanks de chaos.’
‘Zo las ik onlangs een stuk over de tegenstelling tussen structureren en systematiseren. Ik ben enorm bezig met structuur. Structuur lijkt mij een fundament te zijn van kwaliteit. Een systeem is heel rigide en kan nefast of nadelig werken. Een structuur kan vele vormen aannemen en is meer een idee. Systeem heeft dat absoluut niet. Maar hoe beter je structuur, hoe groter de kwaliteit. De rimpels van het zand die de zee maakt daar zit een structuur in, maar die liggen allemaal wat verder of dichter bij elkaar. Er zitten patronen in die je herkent. En dan kom je bij complexiteit. Dàt vind ik altijd interessant. Terwijl systemen en symmetrie heel eng en beperkend kunnen werken. Met complexiteit kom je veel verder.’
De opname van ons gesprek werd stilgelegd, maar Johan bleef hardop nadenken en elke ingeving vanuit alle mogelijke invalshoeken bekijken. Zou zijn hoofd ooit een moment van rust kennen? Omdat hij enkele dagen later bij ons thuis een try-out ging spelen van zijn nieuwe voorstelling O Superman bestudeerden we de twee mogelijke zalen (de huiskamer of de tuin) en stonden stil bij de technische uitdagingen van het stuk. Hij had een beamer en een scherm nodig en op zijn computer liet hij me de drie filmfragmenten zien die hij wilde projecteren. Stuk voor stuk juweeltjes. En laat dàt nu een van zijn allergrootste talenten zijn: het buitengewone in het alledaagse opmerken.
De dag van de voorstelling brak aan en dankzij het uitnodigende zonlicht verkozen we onze tuin als theaterzaal. Mijn plechtige belofte dat ik zeker en vast voor een scherm op een driepoot zou zorgen bleef me achtervolgen, want niemand uit onze kennissenkring had thuis nog zo’n relikwie uit de twintigste eeuw staan. En de drie filmfragmenten maakten een cruciaal onderdeel uit van O Superman. Met de structuur zat het goed, maar zouden we deze systeemcrisis te boven kunnen komen door te beginnen improviseren? Helaas zag ik geen uitweg en voelde mijn stressniveau stijgen tot een vriend een briljante ingeving kreeg en suggereerde om de twee langste mannen uit het publiek een wit laken de laten vasthouden. Een Nederlander uit het wondermooie Roosendaal en de dichter Jan Ducheyne werden met die taak belast. Johan Petit ging zo speels met de nieuwe realiteit om dat het wel leek of het een onderdeel van de voorstelling was. Dankzij zijn verbeeldingskracht oversteeg de verhalenverteller van ’t Stad de technische tegenslag en bezorgde het talrijk opgekomen publiek een onvergetelijke zondagmiddag.
Had Laurie Anderson Johan Petit in gedachten toen ze O Superman schreef?

2 gedachten over “Johan Petit, het interview”