
Het is maandag, 11 uur en een drukte van belang bij Bar Stark in het Rivierenhof. Kinderen stuiteren hun laatste rondes voordat het schooljaar weer begint; aan zitjes bij het raam wordt alweer hevig op klavieren getokkeld. Ik zoek Lennart Vanstaen, man achter de blog Een aanhankelijkheid aan vergankelijkheid, docent NT2, helft van het olijke schrijf-muziek-theaterduo Flabberghast, ex-muzikant en allround enthousiasteling. Wanneer ik hem vind heeft hij al een koffie op, zijn mails gecheckt én uitgebreide notities gemaakt voor dit exclusieve Aanlegplaatsinterview. Bring it on!
Waarom heb je een blog?
Sta me toe om je vraag te parafraseren: ‘Waarom heb ik pas recent een blog?’. Ik ben altijd heel introspectief en beschouwend geweest. Als kind viel ik op door mijn blik: ‘Dat manneke kan zo kijken’, zeiden mensen vaak. Mijn grootouders hadden drukkerij Onzea in Borgerhout en als mijn moeder daar ging werken nam ze mij dikwijls mee. Ze gaf me tekenspullen of speelgoed, maar meestal zat ik gewoon urenlang te kijken. Al dat kijken wordt me soms te veel, maar nu kan ik dat uitgieten op mijn blog.
Daarnaast heb ik altijd veel geschreven, ik had een enorme interesse voor taal, tot op de letter. Mijn juf op de Steinerschool – ik heb het lager onderwijs in de Steinerschool in de Volksstraat gevolgd – had ooit eens de opdracht gegeven een zo lang mogelijke samenstelling te maken. Ik ben dan thuis aan de slag gegaan met een meterslange strook papier. De volgende dag kwam ik met een heuse rol naar school: ‘Ik weet zeker dat die van mij het langste is!’
Als ik zeg dat ik recent een blog heb, betekent dat sinds 2020. In de tijd van MySpace en Netlog had ik als een soort zelfverklaarde emo poète maudit mijn zielenroerselen gedeeld, maar veel verder dan lijstjes met favoriete muziek, films of fobieën ging dat niet. Pas in 2020 ben ik echt begonnen. Dat was een speciaal jaar voor mij. Ik werd in 2019 – letterlijk – gevloerd door een burn-out en die was nog aan het nazinderen. Misschien had ik op dat moment een zesde zintuig, want ik weet nog dat ik mijn burn-out uitliet in het park en er plots een plaatselijke windvlaag iets door mijn lijf joeg, een gevoel van afscheid. Toen ik thuiskwam zei ik tegen mijn vrouw dat het een sombere dag was, zonder meer. Twee uur later belde mijn moeder: je grootvader is gestorven. Niet dat wij een zeer hechte band hadden, eerder het tegenovergestelde, hij was altijd zeer koel en gelaten, maar de laatste jaren voelde ik dat hij toenadering zocht tot zijn kleinkinderen, alsof hij op het einde nog iets wilde goedmaken. Dat bracht wel wat op gang qua denken over mijn relatie met mijn vader en met mijn kinderen. Die veelheid aan emoties moest ik ergens kwijt, dus begon ik een blog.
Waarom dan een blog en niet bijvoorbeeld een dagboek?
Omdat ik ondanks – of dankzij? – mijn onzekerheid altijd van de spotlights heb gehouden. Een dagboek deel je met niemand, dus je zal ook nooit iets terugkrijgen voor wat je deelt. Ambitie is mij niet vreemd. En het fijnste gevoel ter wereld is dat je iemand kan raken met wat je zelf belangrijk of mooi vindt. Zoals ieder mens krijg ik graag erkenning en liefde, en ik heb ook zelf veel liefde te geven. Ik word nu vaak aangesproken over mijn blog, zelfs door mensen van wie ik echt niet wist dat ze me lazen en dat doet zo’n deugd. Mensen zeggen dat mijn teksten herkenbaar zijn, of gewoon mooi, goed geschreven of zelfs literair. Dat geeft me energie, en die heb ik nodig om weer iets nieuws te maken, bijvoorbeeld een roman, theaterstuk, lied of gedicht.
Je volgde een cursus Literair Bloggen bij Dirk Van Boxem, is je blog geëvolueerd sinds die tijd?
Dirk heeft me meteen in zijn kenmerkende zachte stijl gewezen op de kracht van de beperking. Dat de dingen waar ik over schrijf beter tot hun recht komen als ik minder schrijf of meer contouren trek. Ik had al wel het talent om naar het kleine te kijken – de beste blogtitel ooit vind ik trouwens Het kleine kijken van Caro Van Thuyne, fantastisch – maar in mijn woordentuin was het nog een wildgroei. Groene vingers heb ik helaas nooit gehad, maar ik heb van Dirk en later ook van bijvoorbeeld Heleen Debruyne toch voldoende leren wieden.
Christophe Vekeman zei in zijn interview met Aanlegplaats: “Wat hij te vertellen heeft is niet spectaculairder dan wat eender wie te vertellen heeft, maar het wordt met humor gebracht en je beleeft er een esthetisch genoegen aan.”
Hij heeft zonder het te weten een punt dat ik niet heel avontuurlijk ben. Mijn vrouw Sarah is helemaal anders, zij zou niet liever doen dan de wereld rondreizen. Reisje-rond-de-wereld deed ik ook graag in de turnles, maar ik zit toch graag thuis. Aan de andere kant durf ik soms ook wel in het diepe springen: ooit had ik een muzikaal soloproject, Spleen (Collective). In 2011 zag ik The Album Leaf live en ik wilde dat ook doen. Een typisch voorbeeld van mijn grenzeloze enthousiasme. Ik leerde mezelf Ableton Live (een muziekprogramma dat eruitziet als de cockpit van een vliegtuig de eerste keer wanneer je het opent) maar ik zette door totdat ik verschillende composities had gemaakt waarop ik trots was. Toen ontving ik een berichtje van concertzaal Trix. Ze vroegen of ‘wij’ vijf maanden later wilden spelen. Maar er was geen wij. Ik had helemaal geen band, laat staan kennis over hoe ik elektronische muziek live zou brengen, maar ik heb zonder aarzelen toegezegd, zocht en vond vier muzikanten en het was geweldig.
Om mijn eigen uitspraak wat te nuanceren: komend jaar gaan Sarah en ik drie maanden lesgeven aan de Universiteit van Stockholm. We nemen de kinderen mee, dus als avontuur kan dat wel tellen, niet? Dat zat alleszins niet in het kind Lennart. Laatst ben ik trouwens in mijn eentje met de trein naar Stockholm gegaan op prospectie. Ik was in Hamburg, Osnabrück, Kopenhagen en Malmö. Ik heb daar veel gezien en gevoeld. Een overspoeling, zeker als je helemaal alleen bent. Toch heb ik enkel een klein stukje over de slaaptrein geschreven. Ik maak dus wel degelijk iets mee, maar ik wijd mijn blog vaak aan kleine dingen. En dat is wat Christophe Vekeman bedoelt: er zijn geen grote gebeurtenissen nodig voor een goede tekst.
Zijn er volgens jou nog zulke wetten voor een goede literaire blog?
Het eerste woord dat er in mijn hoofd opdook bij die vraag was ‘oprechtheid’. Een blog moet oprecht zijn. Mensen zijn zo gesloten, ze vertellen zo weinig of zijn te preuts om over gevoelens te praten. Iemand die zich openstelt en zichzelf kan relativeren, die zichzelf zoekt door middel van schrijven, dat vind ik getuigen van intelligentie en karakter. Daarom houd ik van een breekbare boodschap, een zeker filosofisch inzicht, humor, zelfrelativering en eenvoud. Een boek waar dat voor mij allemaal samenkomt is Levensnevel van Kees van Kooten. Heerlijk! Van Kooten schreef eigenlijk ook een soort blogs, maar dan met een lengte die doet denken aan de blogteksten van Jo Komkommer, die ik ook heel graag lees.
Naast die oprechtheid moet een literaire blog ook getuigen van persoonlijkheid. Je moet als het ware het karakter van de schrijver zien doorschemeren als je zijn of haar teksten leest. Zo weet je ook of je met iemand al dan niet een pint zou gaan pakken. Niets staat zo haaks op een goede (literaire) tekst als onpersoonlijkheid. Een tekst die werkelijk iedereen kon geschreven hebben, confectieproza, met gebrek aan een beter woord. Niet dat die teksten geen bestaansrecht hebben, maar literair zou ik ze dan niet noemen.
Een derde punt en misschien een lastig punt is humor. En uiteraard bedoel ik niet haha-funny, maar het vermogen om met de wereld en vooral jezelf te lachen. Daarin schuilt dat ko(s)misch bewustzijn, dat we als mens onze nietigheid moeten accepteren. En dat kan op veel manieren. Je kan jezelf uitlachen zoals Kees Van Kooten doet, of je kan jezelf groter dan het leven maken zoals Pfeijffer. Maar niets doen is geen optie.
En ja, wat is dat exact, literair? Dat iets ‘goed geschreven’ is, kan veel verschillende betekenissen hebben. Wat is het verschil tussen lectuur en literatuur? Meestal zegt men dat lectuur eerder in gemakkelijke taal is geschreven, dat het minder gedurfd is en dat het in lijn ligt met wat de lezer gewend is om te lezen. Voorspelbaar dus en niet kritisch. Voorgekauwd. Misschien is dat wat literair betekent, dat het net niet voorspelbaar is. Dat je er zelf op dient te kauwen. Dat het gedurfd is. Dat het doet nadenken, dat vind ik zelf heel belangrijk. Echte wijsheid is niet dat je woorden kent die anderen moeten opzoeken in een woordenboek – hoe plezant ik dat ook vind – het is gedurfde vragen stellen en toegeven dat je zelf ook naar antwoorden zoekt.
Een definitie is moeilijk. Misschien zoiets: ‘een stilistische zelfrelativering door het in vraag stellen van een veranderende wereld’. Ach, je kan het niet vatten.
Bij ‘een veranderende wereld’ denk ik niet aan kleine dingen. Eerder aan AI of de toenemende invloed van China.
Dat begrijp ik en dat sluit ik niet uit, maar ik doelde op de algemene vergankelijkheid van het leven, mijn favoriete woord in de Nederlandse taal trouwens: vergankelijkheid. Het allertriestigste en tegelijkertijd het allermooiste in de wereld vind ik het moment dat passeert. Ik ben een sucker voor nostalgie. Soms word ik getroffen door weemoed omdat ik tijdens een mooi moment vooruitblik op de herinnering eraan. Heb je Inside Out 2 gezien? Toen Nostalgie (de emotie uitgebeeld door een oud omaatje met een pot thee, red.) verscheen riep mijn dochter van zes: “Papa, dat ben jij!”
Natuurlijk heeft het ook een maatschappelijke invalshoek. De wereld verandert constant. Daarover schrijven in kritische vorm past even goed bij die definitie van een veranderende wereld. Schrijven heeft ook al veel laten bewegen in de wereld, meestal positief maar soms ook negatief, met als recente voorbeelden Salman Rushdie en Herman Brusselmans.
Om af te sluiten: de klassieke uitspraken blijven ook overeind: om goed te schrijven, moet je veel lezen. En schrijven. Dat laatste doe ik eigenlijk meer dan het eerste, denk ik.
Ben je te rusteloos om veel te lezen?
Nee, ik ben eerder kalm. Het rusteloze zit in mijn enthousiasme voor het leven. Ik wil te veel tegelijk doen. En de natuur heeft me blijkbaar ook het talent gegeven om daarin net te excelleren: niets heel goed kunnen maar overal een beetje goed in zijn. En dat heeft een schaduwkant, namelijk dat ik altijd vind dat ik het andere te weinig doe. Kijk, mijn zoon Max is negen en houdt enorm van bordspellen, net als ik. Het komt voor dat hij me vraagt ‘gaan we Wingspan spelen?’ op een moment dat ik eigenlijk iets wil schrijven én een idee heb voor een les die ik wil uitwerken. Ik probeer op zo’n moment een prioriteitenanalyse te maken. Wat is het belangrijkst: mijn kind, de maatschappij, ikzelf? Een onmogelijke keuze! Als je kiest, doe je altijd iets anders tekort. Ik denk dat veel mensen dat probleem kennen. Ik hoop dat toch.
Mijn onzekerheid omvat ook een soort leesschaamte, maar alleen tegenover mensen in ‘het vak’, want ik lees uiteraard wel minstens tien boeken per jaar. Ik moet echt moeite doen om twintig boeken per jaar te lezen, ik zit nu aan dertien. Ik lees heel graag maar selectief en gewoon ook heel traag, omdat ik afgeleid word door woorden waarvan ik plots de noodzaak voel de etymologie op te zoeken, of een mooie zin die ik een aantal keer opnieuw wil lezen. Of een gedachte waar ik graag even bij stil sta, in plaats van bij het verhaal te blijven. De schrijvers waar ik dat minder bij heb, zijn bv. Herman Koch, Bart Moeyaert, Tove Ditlevsen, Peter Terryn, … niet dat ik Het Diner beter vind dan La Superba; ik houd evenveel van taalvirtuozen en mensen die met hun oeverloze kennis uitpakken, maar het doet me wel soms aarzelen bij de lijvigheid van zulke boeken.
Om te concluderen kan ik zeggen dat mijn onzekerheid vooral voortkomt uit de wetenschap dat ik niet excelleer in één ding, maar allerlei dingen een beetje kan. Lang was dat een vloek voor mij, soms met afgunst tot gevolg, en laat dat nu iets zijn wat ik zelf absoluut verafschuw. Daarom heb ik beslist om dat los te laten. Mijn vele interesses en passies probeer ik als een pluspunt te zien, ook al staar ik me nog steeds blind op illustere voorbeelden. Maar het schijnt dat het imposter syndrome haast iedereen tot slaaf maakt.
Was dat ook een van de redenen van je burn-out?
Misschien deels, maar het was vooral de timing. Onze dochter was anderhalf, wat sowieso al een moeilijke leeftijd is en mijn zoon, die toen drie was, is best veeleisend: hij denkt over alles na, piekert, stelt heel veel vragen. Iets met appelen en een boom. Daarnaast werkte ik fulltime en was ik bezig met de regie van het eerste theaterstuk van Flabberghast. Het moment waarop het mis ging kan ik me perfect voor de geest halen. Ik liep naar mijn klaslokaal maar er stond iemand anders les te geven, er was een dubbele boeking gebeurd. Ik ben geen driftkikker dus ik ging rustig met mijn klas op zoek naar een ander lokaal, waar na tien minuten ook weer een collega voor de deur stond: ‘Dit is mijn klas.’ Ik heb haar proberen uit te leggen dat ik er al een heel parcours op had zitten en dat het fijn zou zijn als zij een andere oplossing zou zoeken, maar dat wilde ze niet. ‘Waar zijn uw leerlingen dan eigenlijk?’ vroeg ik toen. ‘Daar,’ zei ze en ze wees naar twee jonge kerels die tegen een muur aan het leunen waren. Toen is er iets in mijn hoofd gebeurd. Ik ben kalm gebleven, heb mijn les afgemaakt maar daarna was het gedaan.
Een dag later voelde ik me niet goed, een offday denk je dan. Maar ook de dagen daarna ging het niet. De dokter schreef me een maand thuis. Het werd echter alleen maar erger, ik had echt nergens zin in. Op een dag nam ik een glas water in de keuken maar ik had niet de moed of kracht om terug naar de zetel te lopen. Ik ben op de keukenvloer gaan liggen. Je denkt er niet bij na, je doet het gewoon. Toen mijn vrouw mij zo vond, stuurde ze me opnieuw naar de dokter. Die heeft mij toen na een gesprek aangeraden naar zee te gaan om te schrijven. Hoewel ik amper tot bij de dokter was geraakt – en zijn praktijk is op het einde van mijn straat – bleek dit idee gek genoeg een lichtpuntje, na lange tijd in het donker gezeten te hebben. Het gaf me energie, iets wat helemaal op is bij een burn-out. Daar, alleen in De Haan, ben ik beginnen schrijven aan wat mijn eerste roman moest worden. Een verhaal over twee mislukkelingen, althans in de ogen van de maatschappij, waarvoor ik inspiratie vond in De Uitvreter / Titaantjes van Nescio. Wat begon als therapie, werd een complex boek, té complex om het daglicht te zien als een debuutroman, maar het heeft me wel geholpen. Het heeft me vooral doen teruggrijpen naar de drie basiskleuren die ik helemaal kwijt was.
Daar schreef je een stukje over, dat recent door Harold Polis werd uitgelicht op Azertyfactor. Hij zegt dat je beschrijft ‘hoe de volwassenheid de ervaringen van de kindertijd uitvlakt. Veelkleurigheid staat hier symbool voor verloochening. Vanstaen probeert zich de basiskleuren van zijn jeugd te herinneren, omdat ze voor hem de wereld hebben geopend.’
Ja, ik vind eigenlijk dat Harold het nog beter beschrijft dan ikzelf gedaan heb in mijn blog. De essentie van mijn blog is voor mij het kind zijn. Hoe ouder ik word, hoe complexer het leven. Het is de kunst terug te gaan naar de eenvoud. Die burn-out heeft me geholpen om dat te doen, onder meer via het schrijven. Het heeft me in die zin dus goed gedaan. Ik kan iedereen een burn-out aanbevelen.
Laatste vraag: wie zou volgens jou dringend een blog moeten beginnen?
Bij deze vraag kijk ik vooral naar mensen en niet naar schrijvers. Hier komen ze, in niet-hiërarchische volgorde, waarbij ik mijn favoriet voor het laatste wil behouden.
Hugo Matthysen. Ik dweep met hem zoals mijn moeder dweept met Rudy Vandendaele: alles wat hij schrijft is goud, ook de echte bagger is goed, want hij kan soms ook flauw zijn. Volgens mij is dat een heel leuke mens. Door hem ben ik ook met Flabberghast begonnen: ik zag zijn voorstelling Heksie in Het Paleis en dat inspireerde me tot ons eerste stuk Prins 6 – een fantastische omweg naar avontuur. Het is bijna een ode aan.
Jean-Paul Van Bendeghem: hem heb ik altijd geadoreerd. Ik heb ooit een gastcollege van hem gehad aan de UA en sindsdien ben ik één en al oor als ik hem ergens hoor spreken. Hij is heel bescheiden, heel intelligent, een beetje excentriek en heeft geen rijbewijs, net zoals ik. Als hij een blog zou bijhouden zou dat sowieso interessant zijn. Daarbij aansluitend: Bart Van Loo en Kris Humbeeck. Beide heren hebben een spark zoals Jean-Paul. Enthousiasme, liefde voor de taal en een waanzinnig verteltalent. Als ik gaarne ergens hang, is het aan hun lippen.
Zijn we al bij je ultieme favoriet?
Nee nog niet. Ik wil eerst dit sausage fest partycrashen door enkele vrouwen op te sommen van wie ik ook graag een blog zou lezen, te beginnen met Björk. Zij heeft een heel eigen visie op het leven, waarbij ze haar kinderlijke verwondering niet verloochent, integendeel. Elk jaar duikt op sociale media het filmpje op van een jonge Björk die uitlegt hoe een televisie werkt, geweldig. Daarin zie je al op jonge leeftijd haar ongebreidelde fantasie en vertelkracht. Ik ben een grote Björkfan, al vind ik zeker niet elk album even goed, maar ik denk wel dat ze een ideale blogster zou zijn. En dan verwijs ik opnieuw naar het woord ‘oprechtheid’.
Ze staat niet bekend als iemand die via de media gemakkelijk inkijk geeft in haar persoonlijk leven.
Dat is juist zo tof: ze spreekt via haar muziekteksten. Haar album Vulnicura gaat over de scheiding met kunstenaar Matthew Barney. Daarin neemt ze absoluut geen blad voor de mond. Het nummer History of touches bijvoorbeeld, gaat expliciet over seks met haar man.
Verder: een blog van Annie MG Schmidt zou heel leuk zijn en gemakkelijk lezen; Maud Vanhauwaert en Lize Spit kunnen mij ook raken met hun stukjes in de krant en ten slotte Beatrix Potter. Als kleine jongen wilde ik haar altijd als mijn moeder, niet dat ik geen lieve moeder heb hoor. Als we het over de hoofdkleuren hebben en de omarming van het innerlijke kind, is er geen beter voorbeeld dan zij. En misschien Godfried Bomans of Toon Tellegen, ook prachtig. Met Bomans zou ik wel eens op café willen hebben gezeten.
En dan, als laatste: Mark Oliver Everett.
Wie?
E van Eels. Mijn vrienden kennen me als een Radioheadfreak, maar als het gaat over teksten schrijven, spant E de kroon. Net als Kees van Kooten combineert Everett diepe gedachten over liefde en verdriet met humor en zelfrelativering en dat in de meest eenvoudige vorm. Zet daar de taal van de muziek bij, die ook triest en vrolijk tegelijk is en je krijgt iets fantastisch. Iets wat het dichtst bij het antwoord komt op de vraag: wat is de zin van het leven?
Everett is mijn grootste voorbeeld. Hij is uitermate oprecht en schrijft heel vaak over vergankelijkheid. Hij heeft een boek geschreven met de titel Things the grandchildren should know: ook hij schrijft al over het voorbijgaan voordat het voorbij is. Het album Electro-shock blues schreef Everett nadat zijn zus Elizabeth zelfmoord had gepleegd en zijn moeder aan longkanker was gestorven. Als je het nummer Elizabeth on the bathroom floor hoort, zou je in eerste instantie niet denken dat het over iets triests gaat. Suicide life is een walsje! In dualiteit schuilt het breekbare, de verlating, de vergankelijkheid. Hij schrijft trouwens evengoed over kleinburgerlijkheid: het nummer Let’s ruin Julie’s birthday gaat over een verjaardagsfeestje waar hij niet op uitgenodigd was. Grote gevoelens voor een kind. In Animal, een B-kantje op een cd met B-kantjes, neemt E het perspectief in van een dier. ‘Ik snap u niet, ik ben een dier.’ Het is een van de meest breekbare en oprechte teksten die ik ooit heb gehoord. Is het literair? Wie zal het zeggen. Maar dat het iets beweegt, dat staat buiten kijf. E schildert met de hoofdkleuren van het leven.

Eén opmerking over 'Lennart Vanstaen: het interview'