Op een zondag in maart deed in hartje Gent een cowboy de deur van een fraai herenhuis open en liet me binnen. Het is hier dat de grote stilist Christophe Vekeman al ruim twee decennia aan zijn eigenzinnig oeuvre werkt – zeventien titels ondertussen. De ontvangst was hartelijk en ik betrad schoorvoetend de woonkamer. Overal stonden torens van boeken en muziek opgestapeld, eilanden van cultuur die samen een universum vormen waarin het goed verwijlen is.
Een universum ook waar recalcitrante geesten – artiesten die in leven en werk buiten de lijnen kleuren en bij voorkeur een inktzwart pallet hanteren – een toevluchtshaven vinden.
Als geschenk had ik een stukgelezen pocket van Put Out More Flags van de immer dwarse geest Evelyn Waugh bij.
We trokken naar de zonnige tuin, lieten de hangmat links liggen, openden twee blikjes Cara pils en terwijl Christophe Vekeman achter een wolk van sigarenrook verdween, hoorde ik zijn uit duizenden herkenbare stem zeer pertinente antwoorden geven. Na de vragenronde werd het zo gezellig dat het kantelpunt kwam waarop ik besefte: ik moet nu opstaan en naar huis vertrekken, anders is het zo meteen drie uur ’s nachts en kunnen ook de buren ‘They Ain’t Makin’ Jews Like Jesus Anymore’ van Kinky Friedman foutloos meezingen.
Eenmaal thuis kwam ik tot de ontdekking dat ik Put Out More Flags – het cadeau waar Christophe zo verguld mee was – uit pure verstrooidheid weer in mijn rugzak had gestoken en een in Temse geboren Lonesome Cowboy met een lege doos had gelukkig gemaakt.
Waarom heb je nooit een blog gehad?
‘In de eerste plaats omdat ik al genoeg schrijf in mijn leven. Als ik schrijf is het meestal vanuit een professionele of financiële motivatie. Bovendien heb ik al voldoende kanalen tot mijn beschikking. Als ik mijn mening over de actualiteit kwijt wil, heb ik daar mijn column in De Standaard Weekblad voor en als ik iets over literatuur wil vertellen kan het altijd in Pompidou op Klara. Dan rest er me nog weinig thematiek en tijd om op het internet een openbaar dagboek bij te houden.’
‘Verder ben ik nooit computerminded geweest. Zo heb ik niet eens een eigen website. Ik zou bij wijze van spreken niet eens weten hoe een blog op touw te zetten. Ik zie er enkel het publicitaire nut van in, weet je wel, van zo’n blog of zo’n website, en ik doe zo weinig mogelijk dingen om nutsredenen. Omdat ik niet computergeoriënteerd ben – dat heeft deels met mijn leeftijd maar ook met mijn vluchtzuchtige romantische inborst te maken – lees ik ook weinig blogs. Mochten mensen op papier bloggen dan zou ik het zeker meer lezen, maar dat staat natuurlijk haaks op het hele idee.’
‘Een blog – en ik ben geen kenner – lijkt me belangrijker voor de schrijver dan voor de lezer. Je zou het misschien met het vroegere literaire tijdschrift kunnen vergelijken. Die hadden een driehonderdtal volgers – die toen nog abonnees heetten – waarvan er tweehonderdtachtig zelf in het tijdschrift publiceerden of wilden publiceren. Ik doe er zeker niet laatdunkend over maar associeer het enigszins met die sfeer.’
‘Mijn goede vriend en dichter Koenraad Goudeseune zaliger probeerde mij altijd te overtuigen dat de poëzie zich op het internet afspeelt. Want, zei hij, er zitten vier miljard mensen op het internet. Het klopt natuurlijk dat je in theorie een schier oneindig aantal lezers hebt – vele malen hoger dan het aantal lezers van De Standaard of De Morgen. Maar in de praktijk blijkt toch dat je uiteindelijk relatief weinig mensen bereikt. Aan de andere kant: mocht ik nu zesentwintig zijn – de leeftijd waarop ik in 1999 debuteerde met ‘Alle mussen zullen sterven’ – was ik ongetwijfeld wél met een blog begonnen. Als je nu onder de dertig bent, komt het niet in je op om te zeuren dat je niet graag op een computerscherm leest.’
Wie zou er absoluut een blog moeten beginnen?
‘Nu ik toch een verse sigaar heb opgestoken: Yves Bondue. Hij is een echte sigarenkenner. Heb je al van hem gehoord? Hij is een allround artiest: musicus, theatermaker, gids, organisator van literaire vertellingen en hij heeft ook al een paar boeken geschreven. Ik heb Bondue leren kennen door zijn omineus getitelde en vorig jaar verschenen roman ‘Rook!’. Je voelt onmiddellijk: die man kan schrijven én hij heeft het talent van de ware fijnproever. Bij mij beperkt de fijnproeverij zich tot de conclusie dat een sigaar naar tabak smaakt. Hij is zo iemand die na één trek van een Montecristo bevlogen kan vertellen over het vleugje rozijn met lenteaarde en halfbelegen kaas dat hij erin herkent.’
‘Ik lees heel graag over sigaren die ik heb gerookt of van plan ben te gaan roken. En ik mis het enorm in het huidige medialandschap: goede sigarenrecensies. Voor mij zou het een meerwaarde betekenen mocht Yves Bondue aan elke nieuwe sigaar die hij rookt enkele bladzijden wijden. Dus bij deze is hij uitgenodigd. Een sigaar laat zich – als je vanuit een poëtische invalshoek de smaak gaat beschrijven – ook alleen literair benaderen.’
‘Zoals de grote Evelyn Waugh ooit zei: “The most futile and disastrous day seems well spent when it is reviewed through the blue, fragrant smoke of a Havanna cigar.”’
‘Bondue heeft ook de gave om bij het beschrijven van smaken te ontsnappen aan de afgezaagde termpjes die je voortdurend tegenkomt, zoals chocola, peper, aarde, leem,… Die smaakdooddoeners ben ik ondertussen beu gehoord. In recensies komt steeds dezelfde terminologie terug en als je op You Tube naar kenners kijkt lijkt het of sigaren enkel gerookt worden door honderdtwintig kilo zware brulboeien wiens leven zich afspeelt tussen het gesticht en het ouderlijke huis waar ze tot hun zestigste zijn blijven wonen. Dan is de fun er ook snel af.’
Wat is voor jou een goede blog?
‘Het mag interessant zijn, maar het moet goed geschreven zijn. Dat is het hele eieren eten. Bijvoorbeeld die blog van Lennart Vanstaen. Wat hij te vertellen heeft is niet spectaculairder dan wat eender wie te vertellen heeft, maar het wordt met humor gebracht en je beleeft er een esthetisch genoegen aan. Kortom: eerder het hoe dan het wat. Dat geldt voor de hele literatuur natuurlijk en dus ook voor literaire blogs. Als je zorg voor de stijl draagt maakt het niet uit of die blogs geschreven zijn door oorlogsverslaggevers of door mensen zoals u en ik die nooit iets meemaken.’
‘Het tweede punt is – en mede daarom waag ik me er niet aan – : een blog moet er ook goed uitzien. Dan heb je het weer over die stilering. Net als het brein wil ook het oog wat. Als je een foto plaatst laat het dan een goede zijn. Ook een boek bekijk je eerst alvorens je het opent en begint te lezen. De sfeer die de lay-out uitdraagt is voor mij belangrijk.’
‘En tot slot zou ik zeggen, en dat is een beetje de paradox van het internet: het klopt, akkoord, het internet kent geen grenzen wat tijd en plaats betreft. Mijn column in De Standaard telt achthonderd woorden. Niet meer, niet minder. Die beperking heb je nooit op een blog. Dan is het verleidelijk om als schrijver op het internet je ruimte en tijd te nemen. Maar de paradox bestaat erin dat geen enkele lezer zo ongeduldig is als de online-lezer. De gemiddelde aandachtspanne achter een computer is negentig seconden – heel anders dan bij kranten-, tijdschrift- of boekenlezers. Je hebt dus wel meer ruimte tot je beschikking, maar tezelfdertijd moet jezelf nog méér beperken dan op papier als je de lezer niet wil verliezen. Je moet schaarste in frequentie en lengte creëren.’

Vereerd!
LikeLike