Laatst postte Margot Vanderstraeten op facebook een citaat van de Nobelprijswinnende gedragsonderzoekende zoöloog Konrad Lorenz uit 1983:
‘Vele denkers hebben reeds ingezien dat vernietiging van het milieu én vernietiging van de cultuur hand in hand gaan. De afbraak van het menselijke wordt echter maar weinig beschouwd als een ziekte; slechts weinigen – op Aldous Huxley na – zoeken naar de ziekteoorzaken en proberen tegenmaatregelen te bedenken.’
Mijn vangst is een handvol zuurstof.
De bloggers lijken op adem te willen komen in een roeptoeterende wereld. Zij proberen weer iets menselijks op te rakelen uit de kudde, iets authentieks te vinden tussen stereotype en heersende stellingen. Zij zetten niet zichzelf in de kijker, maar hun relatie tot de dingen en de wereld. Hun blog brengt rust en energie. Er fonkelt licht in.
Anne Broeksma cultiveert haar tuin en beschrijft dat bijzonder poëtisch. Ze doet denken aan Vita Sackville-West, schrijfster, tuinierster (en ooit minnares van Virginia Woolf). Broeksma vertelt over het kleine, schijnbaar onbeduidende leven in de tuin. Ze toont dingen waar mensen in hun haast en met hun drukdoenerige ikje vaak aan voorbijgaan. Ze onttrekt er wijsheid uit die confronteert en relativeert.
Mark Reugebrinck bewerkt en dient een tuin der letteren. In die tuin, op een afstand van het geraas, kan je op adem komen en denken. Hij koppelt zijn eerlijke vragen en herinneringen aan het werk van andere schrijvers en filosofen. Nooit is het drammerig of bepakt. Zijn tuin is een open, verscholen plek.
Ook Philippe Diepvents wroet geduldig in de aarde en vindt schatten. Hij denkt dat schrijvers een beetje horen te zijn als archeologen, die uren met hun borsteltjes staan te vegen over een of andere Etruskische vaas. Die kerel met het borsteltje maakt de vaas niet mooier, hij zorgt er alleen voor dat je die kan zien zoals hij oorspronkelijk werd bedoeld.
Het stukje van Caro van Thuyne gaat over een schrijvend leven waar gevoelens en gedachten niet meteen kunnen worden geplukt, maar langzaam groeien. Dat is volgens mij geen gebrek maar een gave.
Op mijn knieën in de rivierklei, uithijgend met een nul procentbiertje op een stoeltje in de schaduw van de hoogstam appelbomen. Terwijl ooievaars overvliegen en avondmist vanuit de velden langzaam de tuinen in sijpelt.
Uit Tuindagboek I op Notulen bij het Ongetemde
Maar kijk naar de varkens. Profeten zijn het, boodschappers van een nakende ommekeer, voorzeggers van een paradigmashift, wraakgoden van de barbecue-mens, heilbrengers van een wereld waarin alle varkens roze zijn.
Uit Het varken strikes back op De Inwijkeling
Op een dag werden we allemaal wandelaars. De beperkingen van onze wereld dwongen ons daartoe en vandaag wandelen we nog steeds. Vanuit de lucht bezien moet dat vast een komisch, misschien wel ontroerend beeld opleveren.
Uit Voor mijn wandelaar van Philippe Diepvents
Ik mis een of andere schakel tussen denken en spreken. Ik heb een wroetende omweg gevonden langs het geschreven woord maar de schakel die iedereen lijkt te hebben en dus als natuurlijk beschouwt, als normaal en vanzelfsprekend, die ontbreekt bij mij.
Uit Van de heldin en het monster in het harnas op Het kleine kijken
