
Wij vieren deze week de vele warme ontmoetingen die literatuur teweeg kan brengen. Niet toevallig spelen stadsdichters hierin een belangrijke rol. Zoals stadsdichter T, die met Marthe van Bronckhorst op een literaire avond discussieert over de salonfähigheid van kapotschrijverij. Of voormalig stadsdichter B. die met veel plezier een boek signeert voor een jongetje van negen – en zijn hond. Wie daar niet blij van wordt kan nog altijd bij Gerbrand Bakker in de auto stappen; hij laat de stad achter zich voor een lezing in Huijbergen.
Ik neem in deze discussie het Taylor Swift-standpunt in: je kunt altíjd over de rug van de ander schrijven, als het maar voor de kunst is. ‘Ik bedoel, wat was Sufferd D. zonder Tobi Lakmaker? En I.M. werd door Connie Palmen een mythe!’
Uit: Schrijven is eigenlijk monddood maken door Hard//hoofd
Op mijn vraag of het een grote hond is krijg ik een mathematische uitleg, waarbij de jongen het tafeltje waaraan ik zit als ijkpunt neemt, en met zijn handen de hoogte, de breedte en de lengte van het dier laat zien. Het ras doet er niet veel toe, ik vraag er niet naar, de jongen straalt van de liefde voor het dier. Ik merk het aan alles, dus vraag ik ook niet naar de naam van de hond, omdat ik zo goed als zeker weet dat ik het boek voor de jongen, zijn hond en zijn zusje signeer. In die volgorde.
Uit: #31 van Bart Moeyaert
De lezing verliep zeer geanimeerd, zoals dat heet. Ze moesten even loskomen, maar nadat ik mijn afkeer van carnaval geventileerd had, werd het gezellig rumoerig. ‘Jullie moeten Jan van Mersbergen uitnodigen,’ zei ik. ‘Die komt binnenkort met een dik boek over carnaval.’ Maar toen ze hoorden dat hij uit Almkerk kwam, betrokken de gezichten al iets. Lezingen – ik werd in dit geval geïnterviewd door Joop de Krom, gepensioneerd leraar Nederlands – waarbij de bezoekers zich er al dan niet luidkeels mee bemoeien zijn toch altijd de leukste.
Uit: Weer eens een lezing door Gerbrand Bakker