Soms fonkelt de herfsttrompet al aan de horizon. Bladeren krullen, verschrompelen, vergelen. De sapstroom wordt slomer. Tom Wouters, een van de bloggers in deze vangst, zoekt al een poos een rijmwoord op herfst. Doctorandus P is daar in geslaagd: ‘Driewerfst hoera.’
Sommigen vinden de herfst een treurig seizoen waarin alles oud wordt, vervalt en tenslotte sterft. Anderen zien zijn charme. Het is maar hoe je naar de dingen kijkt. Maar blijven die dingen altijd zichzelf?
Tom Wouters beschrijft op poëtische en hilarische wijze een citytrip in de Slovaakse stad Poprad. Het is eens wat anders dan een stereotiep, glimmend vakantiefoldertje. Poprad lijkt maar afgeleefd. Poprad heeft een museum met zijn eigen helden! Of zijn het antihelden, schimmen en fantasten? Marieke Groen herinnert zich dan weer een plek waar het afgeleefd bleef, zonder schoonheid of grapje. In de Frietsteeg huurde ze ooit een gammele etage boven een patatkraam en leerde zij dat ‘alles met vier muren en plafond kan worden verhuurd’. Ze vertelt over de poenpakkende huisbaas die nooit wat herstelde in het krot. Het huis was al lang zichzelf niet meer. Tenslotte staat Marij stil bij het zicht van de dingen en hoe iets is, door welke ogen je het kan zien, zie je het wel met je eigen ogen? En ze vraagt zich zo mooi af hoe iets op verschillende keren op een andere manier zichzelf kan zijn.
‘De meeste van de statige huizen waar vroeger thee en koffie uit verre landen werd gedronken staan nu leeg. Vensters zijn gebroken en er zitten scheuren in de gevels. Het zou best kunnen dat niemand ze ooit nog opnieuw zal opbouwen, dat de huizen verder zullen blijven scheuren tot ze als verwelkte bloemen uit elkaar vallen.
Dat geldt ook voor de basiliek in het midden van de stad. Vroeger was die het pronkstuk, nu kauwen de waterspuwers op het steenpuin dat langs de toren naar beneden valt. En dan zijn er de inwoners. Die zijn net als de gebouwen krom gaan staan, alsof de verkommering zich langs de muren van de stad langzaam een weg heeft gebaand naar hun gewrichten. Mannen en vrouwen scheren zich niet meer, kinderen zijn al generaties lang het huppelen verleerd.’
Uit: Poprad, Blog – Het ongerijmde
‘De trapleuning lag er altijd af, op sommige stopcontacten stond geen stroom en als het regende stroomde het langs de muren naar binnen.
‘Misschien toch eens aan de verhuurder vragen of hij het dak repareert,’ zei mijn verzekeringsmaatschappij toen ze voor de derde keer langskwamen om de schade op te nemen.’
Uit: De Frietsteeg van Marieke Groen
‘Ik weet niet hoe ik de zee zal zien deze zomer.
Door de bril van een jonge moeder die high is van uitputting, met borsten vol melk en een navelstreng die is weggeknipt maar toch aan haar lichaam trekt bij elke zucht van de baby?
Door de bril van een jonge vader in de volheid van zijn levenskracht, die alle verantwoordelijkheid trots en waardig op zijn gespierde schouders draagt?
Door de ogen van een kleuter, uitgelaten over schep en schelp en onooglijk in de vlakte van zand en de oneindigheid van lucht en water?
Of door de ogen van een baby, al dat felle andere licht en die zilte nieuwe lucht, die eerste indrukkingen in de blanke klei van die mensenwelp?
Of zal ik deze zomer de zee zien door mijn ogen en denken aan al die keren dat de zee op een andere manier zichzelf was?’
Uit: Zee Zicht, op Fragmenten – Zon, Zen en Murphy
