Isabelle Rossaert, het interview

Isabelle Rossaert is schrijver en schrijfdocent, oprichter van De Schrijfkaravaan en auteur van bijzonder fijngevoelige literatuur. Ze publiceerde onder andere Dat is wat ik bemin (roman) en En dit zal zo voorbij zijn (Verhalen), beiden bij Uitgeverij Cossee.

Ook wanneer we haar uit de flow halen – ze werkt aan een nieuw boek – blijft ze in haar antwoorden op onze ondertussen traditionele vragen trouw aan zichzelf, gepassioneerd door schrijven, lesgeven, en het verbinden van mensen met elkaar.

Een blog. Je had er toch ooit een?

Zeker. In de tijd toen ik als voltijds freelancer aan de kost probeerde te komen, kreeg ik vlak voor de zomervakantie een opdracht die 1. Behoorlijk Saai was en 2. Goed Betaalde. Resultaat: de hele maand juli, terwijl iedereen om me heen op reis vertrok, zat ik opgesloten in mijn appartementje te proberen me op een saaie opdracht te concentreren.

Als tegengif begon ik een blog: Louise in wonderland. Doel was gedurende 50 dagen elke dag een heel kort stukje te schrijven over een vakantieherinnering. Misschien deed ik het wel meer voor mezelf dan voor potentiële lezers: ik had immers al vaak vastgesteld dat ik door te schrijven zelf helemaal op een andere plek kon zijn – een soort teleportatie via mijn pen. Het lukte: ik werd er vrolijk van. Het lukte ook niet: ik haalde de 50 stukjes niet, onder andere omdat ik uiteindelijk toch zelf op vakantie vertrok.

De Louise uit Louise in Wonderland viel daarna wat in slaap, en werd opnieuw wakker in een andere blog: Onder de toren. Daarin schreef ik vooral hele korte stukjes over mijn kleine gezinnetje. De hoofdrolspelers waren er Ottokar (die ook al in Wonderland voorkwam) en Prinsje T. Je hebt het al door, een van die blogs waarin mensen over of voor kinderen schrijven die nog niet kunnen lezen wat je over ze schrijft (daarna doen ze dat denk ik niet meer).

Ik moet meestal lang googelen voor ik de blogs terugvind maar eerlijk gezegd vind ik ze nog helemaal niet zo slecht. Of misschien is het ook wel omdat ze voor mij zoveel herinneringen oproepen. Ik hou geen albums met vakantiefoto’s bij en heb ook geen dagboek over mijn opgroeiende zoon bijgehouden, maar als ik de blogs herlees komt het allemaal terug.

Dit alles speelde zich af in het tijdperk van de virtuele prehistorie. Facebook was er nog niet en toen het er wel was er ik nog niet bij. En toen ik dan uiteindelijk toch zwichtte was het vrij snel gedaan met het bloggen. Wat uiteraard niet veel goeds zegt over Facebook.

Al die tijd was ik wellicht aan het oefenen. Mijn grote droom was ooit een literair auteur te worden. Mijn blogs waren vingeroefeningen voor het ‘echte’ werk, dacht ik.

Nu ik er, een roman en een verhalenbundel later, op terugkijk is dat helemaal niet waar. Blogs zijn een genre op zich, het zijn teksten die zich niet in een boek laten drukken, die snel op de tijd kunnen inspelen en die hun eigen poëtica hebben. En het allergrootste voordeel is natuurlijk dat je er je lezers onmiddellijk mee bereikt.

Maar ik zou nu geen blog kunnen onderhouden. Ik duik nu elke ochtend (dat is tenminste de bedoeling) onder bij de personages van mijn nieuwe roman. Ik heb er geen idee van of het goed is. Of het ergens toe leidt. Of ik binnen drie of zes of twaalf jaar werkelijk een verhaal geschreven zal hebben dat de moeite van het publiceren waard is. Ik weet alleen dat dat nog steeds mijn droom is. En dat er in die creatieve bubbel die ik het liefste de hele dag met me mee neem altijd maar plaats is voor één project. Nu is het er eentje van lange adem, een dat lang op zijn lezers zal moeten wachten. Kiezen is altijd ook verliezen.

Wie zou er absoluut een blog moeten beginnen, en waarom?

Ik denk dus meteen aan schrijvers. En dan denk ik meteen: schrijvers hebben daar, net als ik, meestal niet de tijd en de ruimte voor. Sommige schrijvers bloggen op Facebook of Instagram. Jeroen Olyslaegers bijvoorbeeld. Nog vluchtiger, nog lichter, nog vrijer, maar op een bepaalde manier wordt het wel een soort oeuvre op zich. (James!)

Gesteld dus dat ze wél tijd hadden, dan zou ik bijvoorbeeld graag een blog lezen van Jeroen Theunissen. De fernweh waarmee hij naar de wereld kijkt, de grijsheid van Vlaanderen die hem in ademnood brengt, ik denk dat dat heel boeiende stukjes zou opleveren. Al is het maar omdat ik daar een soort zielsverwantschap in zou herkennen.

En heel graag, als ik dat zomaar mocht bestellen, zou ik een blog van Els Moors lezen. Een soort verderzetting van Mijn nachten met Spinoza: die intelligentie, die eruditie en tegelijk dat vitalistische in zijn vrouwelijke variant. Moors schrijft alsof ze dubbel leeft. Eén keer voor zichzelf, een keer voor de lezer. Haar blog lezen zou een beetje zijn als dubbel leven: een keer als mezelf, een keer als Els Moors – die van alles doet dat ik niet zou aandurven. Heerlijk.

Wij, bij Aanlegplaats, zoeken er al een tijdje naar, en we krijgen het maar niet scherp: wat maakt dat een blog echt goed is?

Er is op dit moment maar één blog die ik lees met een gretigheid die naar devotie neigt: The Red Hand Files van Nick Cave. Ik krijg een mail als Cave er een nieuw stukje op heeft gepubliceerd en de link naar zo’n stukje volgen voelt als de zijdepapieren wikkel losmaken rond een heel kostbaar geschenk.

Wat die stukjes – antwoorden op vragen van zijn fans – zo goed maakt? Ik faal al bij voorbaat als ik daar woorden aan probeer te geven, net zoals je al bij voorbaat faalt als je probeert te verwoorden waarom je zo veel van iemand houdt – maar je doet het toch, tegen beter weten in.

Eén: zijn stukjes zijn altijd ontzettend goed geschreven, in een stijl die vaak speels, vol humor en uitermate verzorgd is.  Twee: ze zijn zo strak geschreven dat je aandacht geen moment verslapt en ze geven tegelijk enorme voldoening. Drie: soms lijkt hun inhoud heel licht  en ronduit hilarisch – zoals dat stukje waarin hij het over zijn ontmoeting met een beroemde bijna naamgenoot heeft – soms zijn ze rechttoe rechtaan eerlijk, kwetsbaar en op een bepaalde manier diep spiritueel – zoals dit stukje over het belang van vreugde – maar altijd, altijd, tonen ze in de eerste plaats een Mens. Met de hoofdletter M van hoe we elk op onze eigen Magnifieke manier ook maar een beetje aanklooien op deze wereld. Dus mijn tips zouden zijn: schrijf zo verzorgd als je maar kan, schrap tot er geen woord meer te veel staat, toon de mens die jij bent. Zoek de diepte die je met schrijven kan bereiken.

Na de verloren hockeyfinale (vangst #102)

In de tijd dat ik hockey speelde, was ik een tiener waarin de hormonen lelijk huishielden. Ik weet nog dat ik toen dacht: mocht ik er uitzien als Paul Newman, dan zouden al mijn problemen verdwijnen. Dan had ik totaal geen zorgen. Onlangs las ik zijn autobiografie: The Extraordinary Life of an Ordinary Man. En wat bleek: mijn zorgen waren klein bier vergeleken met die van Paul Newman. Zijn hele leven ging hij gebukt onder zelftwijfel. 

In een bijzonder knap stuk gaat Philippe Clerick dieper in op het lage zelfbeeld dat Paul Newman van zichzelf had. Maar hij trekt het breder dan dat. Newman is, vernam ik uit betrouwbare bron – namelijk de auteur zelf -, de favoriete acteur van Philippe Clerick en in een paragraaf die alleen door aan ware cinefiel kon geschreven worden – en die ik trouwens hieronder integraal citeer – analyseert hij knap waarom King Cool zoveel meer is dan twee prachtige blauwe ogen.

U herkent het ongetwijfeld ook: de sociale drang om te plannen. En de paniek die tafelgenoten overvalt als blijkt dat je nog geen kampeerplek hebt gereserveerd voor je zomervakantie van 2027 in Burkina Faso. In de De week van Devriese beschrijft Jan Devriese met veel humor hoe we ons leven kapot plannen. Hoe we als lemmingen naar de uitgang rennen. Tot iemand zich misstapt.

In een heerlijk surrealistisch stuk herbeleeft Tom Wouters, auteur van de blog Het ongerijmde, de openingswedstrijd van het wereldkampioenschap voetbal. Zijn verhaal baadt in een bevreemdende, absurdistische sfeer die hij tot het einde knap weet vol te houden. Als een geslaagde loopdribbel die bekroond wordt met een doelpunt. 

Terwijl de gouden generatie Belgische voetballers op het WK roemloos ten onder gingen, speelde de échte gouden generatie – de hockeyers – een weergaloze finale en gingen naar huis met zilver met een gouden rand.

Newman behoort tot de eerste generatie ‘moderne’ acteurs. Hij was minder arrogant dan Marlon Brando, sympathieker dan Montgomery Clift en extroverter dan James Dean. Newman was cool én fatsoenlijk, jeune premier en karakterspeler, schoft én gentleman, beau garçon en toch mannelijk, puberaal en toch volwassen, all american en toch gekweld, ernstig maar met de nodige ironie. Hij kon een pak dragen als Gary Grant, maar ook een trui als Steve McQueen. Hij was veelzijdig, niet zozeer in de betekenis die men er gewoonlijk aan geeft, van iemand die heel verschillende soorten rollen aankon, maar in de betekenis dat hij in één personage veel eigenschappen kon samenbrengen.

Uit: Paul Newman van Philippe Clerick

Geen idee wat voor een jaar het wordt, 2023. U waarschijnlijk ook niet. We doen maar wat, en we zien wel. De dingen die er waarlijk toe doen, overkomen ons. De rest is versiering

Willen kan helpen. Plannen ook. We plannen ons een ongeluk. We hebben agenda’s. Afspraken. Meetings. Brainstormings. Teambuildings. Avondjes. Etentjes. Drinks. Uitstapjes. De boekhouding. De coiffeur. De nagelspecialist. De veearts. We houden gaatjes vrij voor iets spontaans

En dan verstap je je op de stoeprand en lig je vier weken met je been omhoog.’

Uit: Plannen van Jan Devriese

Ik ben uitermate blij dat ik mijn voetbalhart toch ben gevolgd, want wat ik daarnet zag tijdens de openingsmatch van het toernooi in Qatar had ik niet willen missen. Niet omwille van de voetbalkwaliteiten van de twee tegen elkaar strijdende landen – zijnde Noord-Macedonië en Oman – maar door het zeer bijzondere verloop van de wedstrijd. Het begon al bij de volksliederen. Weinigen weten wellicht dat het volkslied van Oman bestaat uit welgeteld 45 minuten stilte, waarbij de grimassen van zij die het volkslied uitbeelden de hele duur van het lied niet mogen veranderen.’

Uit: Het WK-voetbal van Tom Wouters

Pijn (vangst #101)

De redactie van Aanlegplaats houdt deze week de adem in. Niet omdat de wereld nogmaals / alsnog dreigt te vergaan of de winter toch even doet alsof ze het meent, nee, het is erger dan dat. Een flink aantal van onze bloggers rapporteert namelijk helse pijnen, en we vrezen voor sommigen het einde van de schrijverscarrière.

Het is allemaal wat tongue-in-cheeck, de buikpijn van Erik Herbosch en de nachtblindheid van Ivo Victoria. Maar naar Marieke Groen durven we – na haar tandoperatie – geen tong meer uit te steken.

Deze pijn is immers niet verzonnen. Iemand spande tijdens mijn slaap een stalen kabel rond mijn buik, onder mijn huid en extra strak zodat ik hem onmogelijk los kon maken. Aan de buitenkant kan je het niet zien, maar onderhuids heb ik een wespentaille. Het vraagt weinig woorden om te zeggen hoe hels deze pijnen zijn.

Uit: Iep op De sprekershoek van de schrijverij

Ik reed voorovergebogen met mijn neus tegen het raam ‘Ik zie niks ik zie niks!’ roepend, pakte her en der wat stoeprandjes mee bij het afslaan, en daardoor moest ik ook terugdenken aan die arme scooter die ik enkele weken eerder op een druilerige avond in Amsterdam had aangereden en ik herinnerde me mijn eigen verbijstering – hoe kon ik haar niet hebben gezien, ze stond stil, ik reed vijf kilometer per uur – en toen ik even wat symptomen gegoogeld had, was het inderdaad zo dat ik me ook vaker stootte, in mijn vinger sneed, of iets niet zag liggen, allemaal aan de rechterzijde van mijn zichtveld en daarnaast manifesteerde zich sinds kort een ploppend geluid in mijn rechteroor dat hier ogenschijnlijk niks mee te maken had maar toch.

Uit: Beuken van Ivo Victoria

Ik ken hem niet, deze pijn, ik weet niet wat hij aan kan richten. Ik neem de toegestane dosis paracetamol met ibuprofen en daarna een niet toegestane dosis. De pijn komt er dwars doorheen. Ik leg een zak spinazie deelblokjes op mijn wang. Ik smeer er pepermuntolie op. Ik maak soepen en smoothies en snijd eierkoeken in hapklare brokken. (Ik wil een fles sterke drank aan mijn mond zetten en me bewusteloos zuipen.)

Uit: Engel van Marieke Groen

Ogen die verder kijken dan een neus lang is (vangst #100)

De honderdste vangst van Aanlegplaats schittert na een troosteloze blauwe maandag. Wij tillen een schatkist vol verhalen uit drukke steden. Personages zijn uit hun kader ontsnapt en gevat door de eigenzinnige en poëtische blik van bloggers die in de marge durven dwalen. Drie bloggers vertellen over de wonde onder trekpleisters, dwars door stereotypen. Weg van de marktmodellen en glazen buildings. Deze schrijvers hebben ogen die verder kijken dan een neus lang is. Heerlijke figuren dolen en manken en lachen vreemd. Wankelmoedige clowns, een jonge vrouw in zwartwit uit een andere tijd, een jongetje met een handgranaat.

Els Claessens kijkt achter het masker van Antwerpen, waar een clown zich spiegelt in een gebouw.

Schrijver / kunstenaar / wetenschapper Gert-Jan van den Bemd moet door een déjà-vu plots denken aan een foto uit New York.

Tanja Wentzel ziet achter het been van een op het Vossenplein wandelende toerist een foto van een jonge, waarschijnlijk nu dode dame en wordt nieuwsgierig.

Nu glimlacht hij, want is alsof hij in een spiegel kijkt. Het gebouw op de hoek met de Sint-Michielskaai is net zoals zijn T-shirt: zwart-wit gestreept en met golvende rondingen. Enkel zijn twee bruine bretellen ontbreken aan het gebouw. Die zijn voor hem onontbeerlijk om zijn altijd afzakkende zwarte broek rond zijn bolle buik omhoog te houden. Met het bosje bloemen in zijn linkerhand en zijn rechterduim achter een bretel gehaakt, vervolgt hij zijn weg.

Uit: Intermezzo: Proza! op Gebeurtelijke Ongevallen

Onlangs had ik opnieuw een déjà vu-ervaring, maar dan met een foto die ik op een veilingsite ontdekte…. Op de fameuze foto van Arbus staat een jongen met een waanzinnige grimas en een speelgoedversie van een Mk 2 handgranaat in zijn rechterhand.
Arbus kwam de jongen – Colin Wood – tegen in Central Park, New York. Ze maakte elf foto’s van hem.

Uit: Déjà vu op Grand Foulard

Ik ben op het Vossenplein. Op zoek naar cadeautjes. Niets specifieks, dat lukt hier niet. Je kijkt om je heen tot je iets ziet wat bij een dierbare in je hoofd zou kunnen horen. Hier komen de dingen naar je toe, als je ze je laat overkomen.

Uit: Kerst op De Rode Valies

Puzzelen met smeerkaas (vangst #99)

Soms is het allemaal wat veel. Zoveel werk om te verzetten, zoveel rollen om op te nemen, zoveel dingen die je zou kunnen doen om een beter mens te worden. En dan die sociale media die ons lopen op te fokken. Laura Buelinckx overstroomt en steekt bij de ‘peut’ een monoloog af over hoe ze als moeder om de oren wordt geslagen met ongevraagd (maar door het ‘fucked up algoritme’ toch standaard geleverd) advies. “Zeg niet ‘huil niet’, maar zeg ‘huil maar zoveel je wilt, klein mensje’…” Philippe Diepvents kan nipt aan de vloek van de persoonlijke ontplooiing ontsnappen door zich te realiseren dat je niet meer dan papier en potloden nodig hebt om een oude kinderliefde weer op te rakelen. En voor wie toch nog enige druk van de socials voelt is daar Marita. Zij vermaakt zich met de aloude vijand van continue groei, pinterestproof learning curves en blijvend resultaat: de legpuzzel.

En mag je echt niet meer tegen een kind zeggen dat het niet moet huilen? Want ik huil zelf veel, en toch vind ik dat je soms mag zeggen dat het niet hoeft. Wanneer je bijvoorbeeld drie stappen verder zet en ze beginnen te wenen omdat je de volle dertig centimeter bent opgeschoven. Toch? TOCH? TOOOOOOOCH?

Uit: Boterhammen met smeerkaas van Het ministerie van hysterie

Even heb ik wel getwijfeld. Ik zag er tegenop: uitzoeken waar ze tekenles geven, me inschrijven, na het werk ernaar toe hollen. Maar toen besefte ik dat dat allemaal niet hoeft. Ik kon ook gewoon wat potloden en papier kopen. Het is niet omdat sociale media ons wijsmaken dat mensen
tegenwoordig niet ‘lopen’ maar wel ‘trainen voor een marathon’, dat ze geen cake bakken maar Instagram waardige glazuursculpturen bouwen, dat ze niet klussen maar eigenhandig designmeubels herstofferen, en ga zo maar door… dat dat ook voor ons hoeft te gelden.

Uit: Getekend door Philippe Diepvents

Het maken van een legpuzzel verloopt normaal gesproken in een bepaalde volgorde. Ik begin met de kantjes en daarna worden gedurende het leggen de puzzelstukjes in drie groepen ingedeeld: water en lucht, de groenvoorziening en overig. Deze methode werkte prima voor de eerste puzzel (Parijs) die ik deze week heb gemaakt. De tweede puzzel is echter een ander verhaal, deze is
namelijk met ‘smart cut technology’ gemaakt.

Uit: Legpuzzel van Marita’s overpeinzingen

De vangst van Sien Volders (# 98)

Vorig jaar, ergens in de lente, bezocht ik een vriend in Palermo. Er is de haven, er is het eten, er is de muziek en de zon die ook in koude maanden nog wat nazindert in de muren van de huizen. Zelden zag ik een wildere stad. Op een van de wandelingen langs de haven zag ik hoe een oude man netten boette in zijn sloepje, bij valavond. Ach, een visser te zijn bij valavond, dacht ik toen.

Als gastvisser trok ik voor het eerst in jaren nog eens ouderwets gezellig van blog tot blog, met het doel een mooi netje vol stukjes te vangen. Algauw merkte ik net als vroeger, toen ik me vaker door de blogs op het wilde web las, dat het niet zozeer gaat om de stukjes te laten bijten, wel om het gebeten worden.

Ik liet me met graagte bijten door Mark Verstraelen, An Olaerts en Gerbrand Bakker.

“Laatst kwam de verantwoordelijke van de leefgroep waarin Kleindochter verblijft verslag uitbrengen bij mijn dochter die in een rolstoel woont. Dochter keek niet uit naar dat gesprek, “die mevrouw babbelt de hele tijd, ik krijg er geen speld tussen, hoe kan ze dan eens naar mij luisteren?” 

Uit: Luister: tegenwind op Sjongesjonge

“Kortom, wij zijn kinderen van de splintertijd. Punkie nog meer dan ik. Je merkt het aan de kauwgomballen. Hij plopte ze alle 16 tegelijk uit de strip en slokte ze allemaal op, plus de 5 extra kauwgomballen van Yussuf. Hij wilde lachen om het nieuwe record, maar het ging moeizaam. Al zijn kaakspieren moesten hetzelfde doen: een reusachtig plaksel van suiker, mastiek en E-nummers onder de knoet houden. Hompf. Hompf. Hompf. Daarbij moest ergens ook nog speeksel worden afgevoerd. Sjlurmpf. Sjlurmpf. Het ging niet. Het ging niet. En toen gebeurde het.”

Uit: 21 kauwgomballen door An Olaerts

“Vanochtend wilde ik een afspraak maken bij de huisarts. Ik deelde de dienstdoende mevrouw aan de receptie mee waar ik last van had: ‘Algehele belabberdheid.’ Dat leek me wel veelzeggend. Maar dat vond zij niet. Ze vroeg me het nog eens. ‘Algehele belabberdheid,’ zei ik nog maar eens. Nou, daar kwam ik niet mee weg. Aan het einde van het gesprek hing ze nogal geërgerd op.“

Uit: Chinezen en appelflappen door Gerbrand Bakker

Interview met Sien Volders

Foto: Lieve Blancquaert

De eerste gastvisser van 2023 is niemand minder dan de fantastische Sien Volders! Haar debuutroman Noord (2017) over de jonge zilversmid Sarah die in de vroege jaren tachtig naar een afgelegen goudzoekersstadje in het noorden trekt, werd lovend ontvangen en genomineerd voor o.a. de Bronzen Uil en de ANV Debutantenprijs. Haar roman Oogst werd genomineerd voor de Libris Literatuurprijs.

Heb je zelf een blog?

Nee nooit gehad, hoewel ik wel een fervent bloglezer ben geweest. Vooral begin 2000, toen het bloggen sterk opkwam. Ik had toen een vast rondje, om te zien wat iedereen had opgeschreven.

Ik ben er zelf nooit aan begonnen, ook al hadden de dingen die ik toen schreef qua lengte en frequentie goed in een blogvorm gepast. Maar internet en computers, ik ben daar niet zo handig mee. Daarnaast ben ik nooit op zoek geweest naar lezers, het was nooit mijn bedoeling om mijn werk publiek te maken. Het was ook nooit mijn bedoeling om een roman te schrijven, maar de verhaallijnen die ik in mijn hoofd had, daar in dat stadje in het noorden van Canada, werden te complex voor driekwart pagina.

Ondertussen was ik, wellicht in tegenspraak met wat ik daarnet zei, mijn werk beginnen te sturen aan Patrick De Witte, die toen hoofdredacteur was van P-magazine. De beste columnist die België ooit gehad heeft. Hem had ik in een soort van open sollicitatie gevraagd of ik voor hem mocht schrijven. ‘Wat kan je?’ vroeg hij. ‘Kortverhalen,’ antwoordde ik. ‘Maar heel kort, 2500 tekens.’ ‘OK, laat maar zien.’ En zo stuurde ik hem twee à drie keer per maand een verhaal. Hij antwoordde met recensies van één of twee woorden (lacht). Ik bewonderde hem enorm en had ook schrik voor hem. Die uitwisseling heeft mijn werk omhoog geduwd.

Wie zou er wat jou betreft dringend een blog moeten beginnen?

Wel, een van de vaste punten op mijn leesrondje vroeger was mijn vriendin Ilse Baetslé. Zij schrijft ontzettend plezierig. De laatste jaren is ze niet meer zo actief op haar blog Kerygma, maar moest ze weer meer beginnen schrijven, ik zou het zeker lezen. Voor de rest… de tijden zijn ook veranderd hè, met de sociale media.

Niemand daar die jou opvalt?

Hmm… jawel: Wannes Daemen is iemand die ik heel graag lees. Hij blogt al heel lang en wat hij schrijft sijpelt door naar zijn socials. Ik word heel blij van wat hij schrijft en hoe hij dat doet. We zijn niet geconnecteerd, hoewel ik weet dat onze vriendengroepen tegen elkaar schuren, en bij hem vind het leuk om vanop afstand te kijken. Er zit zoveel plezier in zijn posts, dat de wereld er beter van lijkt te worden.

Tot slot: wat maakt voor jou een goede blog?

Als iemand een mooi evenwicht vindt tussen het delen van heel persoonlijke dingen – of dat nu foto’s, cursiefjes of tranche de vie’kes zijn – en het dusdanig doorleven daarvan, dat ze comfortabel te delen zijn. De eigenheid van een dagboekfragment, aangepast aan een publiek. Ik ga niet roddelen, maar er wordt wel wat overshared in blogs, ja (lacht). Dat voelt ongemakkelijk om te lezen.

Kerstboodschap 2.0 (vangst # 97)

Je kan veel zeggen over het jaar 2022 maar niet dat het onbewogen was. Wat lijken de Swinging Nineties, waarin het tijdskrediet als manna uit de hemel neerdaalde, plots lang geleden. Of de geschiedenis zich herhaalt weet ik niet, maar de donkerte van de jaren zeventig is weer helemaal terug. Tot overmaat van ramp stierf vorige week Terry Hall, de frontman van The Specials. Niemand bezong de uitzichtloosheid van dat tijdperk mooier dan hij. 

Gelukkig heeft de redactie van Aanlegplaats vooral oog voor goed nieuws. 

Een van de meest troostrijke en stimulerende teksten die ik het afgelopen jaar las, is het stuk Weerbarstig proza van Tom Wouters over een essaybundel van Nobelprijswinnares Lydia Davis, waarin ze uitlegt hoe ze ertoe kwam steeds kortere, absurde en anekdotische verhalen te gaan schrijven. Zeg ja tegen prutserige verhaaltjes!

Wat blijft het een genoegen om de immer klaar kijkende Philippe Clerick gehakt te zien maken van  de retoriek van onze gezagdragers. Steeds vindt hij de redeneerfout in hun door ideologische rookgordijnen verblinde legislatieve bepalingen. Deze week wekte een Brusselse minister van Ecolo zijn, eerder zeldzame, woede op.

Tot slot – ooit moet ik een andere formulering bedenken om aan te kondigen dat we nu aan de derde en laatste vangst van de week zijn toegekomen – tot slot dus, eindigen we met een fraai stuk van Erik Herbosch. In de trein hoort hij hoe een dochter aan haar vader de Humo-eindejaarsvragen voorlegt. Gelukkig voor ons luisterde Erik aandachtig toe, zodat de antwoorden niet verloren gingen. Maar leest u het vooral zelf. 

Maar wat er zo mooi aan is, is dat Davis precies schrijft wat ik moest horen: dat het ok is om gewoon papieren bootjes te vouwen om in een plasje te water te laten. Haar woorden troosten en ontroeren me op een manier die me nog niet eerder is overkomen. Ik lijk in de drie dagen dat ik nu in haar boek aan het lezen ontzettende stappen vooruit te zetten als schrijver, zelfs zonder zelf woorden op papier te zetten.’

Uit: Weerbarstig proza op Het ongerijmde

Mijn woede betrof echter vooral het gewauwel over de gelijke behandeling. Als ik de redenering nu opnieuw bekijk, maakt mijn woede plaats voor een gevoel van verwondering. Verwondering dat een politicus uit de middenmoot erin slaagt om in drie zinnen drie redeneerfouten te maken, in plaats van, zoals een toppoliticus dat doet, één redeneerfout te maken en die drie keer te herhalen.’

Uit: Terrasverwarming van Philippe Clerick

‘Het is vijf voor twaalf. Het perron is leeg, de trein gaat zo vertrekken. Over me zitten een man van middelbare leeftijd en een jonge vrouw waarin ik zijn dochter vermoed. Op haar schoot blinkt Humo, onafhankelijk weekblad voor radio en televisie. Ooit was dat het lijfblad van mijn grootmoeder, het heette toen nog Humoradio. Later kocht ik het ook zelf elke week. Toen trouwde ik, werd vader, ruilde Studio Brussel voor Radio 1 en ging Knack lezen. Ernstig leven, volwassen zijn, geloof me, ik heb het geprobeerd.’

Uit: Trein 2.023 op de Sprekershoek van de Schrijverij

Marjon werkt

Ik was me er wel van bewust dat ik maar wat aanrommelde. Een voorbij fladderende coach zei dat dat normaal was. Totdat het dat niet meer was. Ik weet nog dat ik het ene moment tegen mijn vriendin Karin zei dat ik me geen andere job kon voorstellen en dat ik er het andere moment schoon genoeg van had. Het kan ook zijn dat ik iemand heb aangevallen tijdens een functioneringsgesprek.

Marjon Meijer verkent in traag tempo de arbeidsmarkt en blogt erover op Marjon werkt.

Ze maakt deel uit van de redactie van Aanlegplaats.

Catherineciseaux

Katrien Scheir deed en doet veel te veel.

Ze maakt poppen, affiches, kostuums, en decors. Filosofische workshops, taalprojecten voor vluchtelingen, muzische lessen, kunst- en cultuurlessen. Verhalen, blogs, gedichten, dagboeken en zeer dringende to-do lijstjes. Schilderijen (olieverf en aquarel), illustraties en cartoons, o.a. voor Apache.be. Ze geeft lessen Nederlands en kunst. Ze verhuist tussen landen.

Ze maakt deel uit van de redactie van Aanlegplaats.

Ze schreef en schrijft boeken. Een nieuwe roman (Een man van licht verscheen in 2021), en een kinderboek met illustraties.

Wanneer ze er tijd voor vindt, deelt ze die veelzijdigheid op haar blog.

Mogen de stiltes ook een naam? Bekende stiltes kregen soms een tijd, van 1 minuut tot 4 minuten en 33 seconden. Als de klok maar niet te hard tikt en hen opjaagt tot ze weer verdwijnen.