Deze week vingen we wonderschone teksten die smeken om een zachte maatschappij.
Johan De Crom viert het feit dat Engelse tv-presentator en voormalig voetballer Gary Lineker van leer trekt tegen het strenge asielbeleid van zijn land. En dat wil wat zeggen, want het was dezelfde Lineker die ruim drie decennia eerder zijn hart bruut aan diggelen had geslagen: “Kom niet zeggen dat je spijt hebt, Gary Lineker, want ik zag je mee op de extatische spelershoop liggen die Platt bedolf, dicht bij de rechtse cornervlag.”
Boosheid wordt afgestraft, pijn niet ernstig genomen. Caro Van Thuyne maakt vanuit haar eigen ervaring inzichtelijk hoe vrouwen zelf meewerken aan het systematisch onderschatten van gevoelens door het patriarchaat. “Zelfs van het zusterschap van zich bevrijdende en emanciperende vrouwen valt weinig heil te verwachten, feministen horen sterk en strijdbaar en onverschrokken en onvermoeibaar te zijn, al wat jullie kunnen, dat kunnen wij bloedend.”
Een zachte maatschappij. Misschien gaat het lukken als we collectief naar tv-programma’s kijken waarin BV’s misplaatste uitspraken doen. Het brengt Ingrid Vanderkrieken en haar man – ineens verrassend betrokken bij de tv-gids – alleszins dichter bij elkaar. “Bovendien had hij zijn ergernis spontaan en verbaal geuit. Ook zelden meegemaakt. Groeiend respect maakte zich van mij meester.”
Daadkracht en draagkracht passen samen onder een dekentje.
Ik ben 46 en ontwaak nuchter, verbouwereerd, ontzet in een harde wereld. Wat was het als kind heerlijk toeven met mijn hoofd in mijn Panini-boek, ik leerde de namen van de Russische ploeg van buiten en werd zo een hit op familiefeesten, op school ruilde ik stickers, spelers uit alle landen en continenten schoven met verbazend gemak door je vingers en ik vroeg mijn zus en mijn moeder met welke voetballer ze wilden trouwen, grenzen leken niet te bestaan. De wereld was één groot collectief festijn van pret en fantastische goals en alleen de Engelsen werden de natuurlijke vijand, maar daarvoor hadden ze zelf gekozen, met hun misplaatst genot.
Ik heb woedezusters en peptalkzusters en ironiezusters en suszusters en wegwimpelzusters en zwijgzusters en rozezusters en ontkenzusters en vermanzusters enzovoort, maar om de zusters te tellen door wie ik me gedragen voel, heb ik aan één hand genoeg. Hoe strijdbaar en woedend en wilskrachtig en dapper ik ook ben, ik ben even vaak moe en moedeloos, uitgeput van het onophoudelijke kop tegen kop met deze tijd en maatschappij, met het zo hardnekkige verleden, met onze cultuur, met de meeste mannen, met de meeste vrouwen, met mijn opvoeding, met mezelf, uitgeput van al dat vechten voor niet meer dan zoden en doekjes, opgebrand van al dat koppen en koplopen en bewustmaken en aansporen, screaming speck of dust uitgeblust door alle onverschilligheid. En wie, die opgebrand en uitgeblust is, voelt zich gedragen door woede of peptalk of ironie of sussen of wegwimpelen of zwijgen of rozekleuren of ontkennen of vermannen?
Normaal gezien houd ik niet van programma´s waarin de ene Bekende Vlaming met de andere optrekt, maar ik dacht dat het dit keer best eens de moeite zou kunnen zijn. Ik hoopte op mooie natuurbeelden en een fijn recept. In het begin van het programma werd ons een blik gegund op het Guggenheim Museum in Bilbao. Daarna zagen we hoe Sergio Regi ophaalde met een Discovery en ze meteen aan een tapas-kroegentocht begonnen. Voor mijn part hadden ze ook het museum mogen binnengaan, maar goed, ik snap ook wel dat op een culinaire pelgrimstocht de rode draad eten en drinken moet zijn.
‘Groeit u maar en doet u dat vooral op uw eigen manier,’ suggereren de bloggers in de week waarin het eindelijk lente wordt. Drie blogs over eigenzinnig denken. Met gefronst hoofd en zwaar gemoed, een glimlach van tevredenheid en een welgemeende fuck you.
Frank D’hanis Junior tast de eenzaamheid af, zoekt verhoudingen en nuance, van diepe wanhoop tot een uitgestrekt gebied waarin wijsheid kiemt en zich vertakt.
Gerbrand Bakker reflecteert over het schrijverschap en stelt dat hij na een aantal boeken te hebben geschreven steeds vaker gewoon z’n zin gaat doen en autonomer wordt.
Ten slotte raadt An Olaerts aan om af en toe te twijfelen en zo te porren aan al de menselijke pretentie en hardnekkigheid. Ze heeft het over artificiële intelligentie en het denken. Een blog die knettert. Het denken, ge kunt gij daar immers niet aan uit.
Op de eerste dag dat mijn jongen weer bij zijn mama is ga ik eten in een Indisch restaurant aan de zeedijk dat naar een bergketen genoemd is. De combinatie van het altijd haast lege restaurant en de pikdonkere kustlijn met het schijnbaar eindeloos doorlopende water geven me een schier bovennatuurlijk gevoel van eenzaamheid.
Ik geloof dat dat werkelijk zo werkt, dat je als schrijver in de loop der jaren steeds autonomer wordt. Of, anders gezegd, dat het je allemaal steeds minder kan schelen. En misschien moet ik niet ‘je’ schrijven, maar ‘ik’. Een debuut, vooruit, dat is iets om je druk om te maken. Alles is nieuw en spannend. Maar bij een vijfde boek is dat allemaal al aardig verdampt, los van succes, aandacht of verkoop.
Artificiële intelligentie neemt ons hele wezen over. Het enige wat ons binnenkort nog wordt gegund, is hulpeloosheid. Nieuwe diersoort worden wij: homo miserabilis miserabilis, met onnozele hoektandjes ook nog. Het is janken. Het is jiemeren. Want de kracht van ons gedacht is in gevaar. Wij dreigen onszelf te verliezen, aan software – en als we niet oppassen aan Chinese software.
Ogenschijnlijk hebben de drie blogposts in de vangst van deze week weinig met elkaar gemeen. Samen met De bloghut (nieuw in de haven en okselfris) krijgen we Arabische les van een gemotiveerde en aantrekkelijke Syriër die zijn klas de filosofische vraagt stelt wat we in het leven vooral niet meer willen. Wat er ook van zij: in ieder geval geen wereld zonder chocopasta.
In Vluchtpunt van Lise Delabie wandelen we met Lise, haar man en haar ouders langs de vloedlijn van de zee. Haar liefde voor het onstuimige water is niet bovenmatig groot. Maar haar verhaal is bovenaards mooi en aangrijpend. Stil verdriet langs de waterkant.
De wereld zou een schralere plek zijn zonder de terugblikkende pen van Jan Deviese. In De week van Devriese keren we terug naar zijn klaslokaal – ergens begin jaren zeventig in het West-Vlaamse hinterland – waar schrandere studenten Latijn-Grieks choco schransten in de hoop via deze sluwe sluikweg het wereldleed te verlichten.
Ogenschijnlijk hebben de drie verhalen weinig met lekaar gemeen. Behalve dan dat ze in de kern om gemis draaien. En dat boterhammen met choco eten altijd helpt!
‘Mijn leraar Arabisch rondt zijn uitleg af. Zijn hoofd draait al mijn richting uit, en ik weet nog steeds niet wat ik niet wil. De enige woorden die me te binnen schieten, wil ik wel. Maan, zon, warm. Regen. Ja, regen ook in het licht van de huidige grondwaterstanden. Of beter nog, sneeuw.
Zou dat met ouder worden te maken hebben, dat je beter weet wat je wil, maar niet meer zo scherp krijgt wat je niet wilt. Of dat je niet langer tilt aan niet willen, je richt je liever op willen, en op wat er is.’
‘Papa probeert niets. Hij wandelt gewoon in zijn eentje voorop. Mijn ouders lopen nooit naast elkaar wanneer wij er zijn. Ze lopen niet hand in hand, hebben elkaar niets meer te vertellen. Ze houden al lang niet meer van elkaar, maar herinneren zich dat ze dat ooit deden en dat lijkt genoeg.‘
De beste manier, zo beseffen wij wanneer wij met heldere blik om ons heen kijken, om iets vakkundig de nek om te wringen, is: de kwestie toevertrouwen aan een werkgroep. Werkgroepen zijn plekken waar goede ideeën naartoe trekken om te sterven. Wil je tijd kopen? Organiseer een werkgroep. Wil je sturen? Organiseer een werkgroep. Wil je inspraak veinzen? Organiseer een werkgroep. En na elke werkgroepvergadering natuurlijk terugkoppelen — dat is werkgroepees voor verslag uitbrengen bij de baas, die in niet mis te verstane woorden aangeeft tot waar de gekkigheid mag gaan.’
In 1979 schreef de Brit Craig Raine een gedicht dat zo anders was dat het een hele nieuwe literaire beweging in het leven riep. Martians werden deze dichters genoemd, naar A Martian Sends A Postcard Home. Ik geef u graag het hele gedicht even mee.
Caxtons are mechanical birds with many wings and some are treasured for their markings –
they cause the eyes to melt or the body to shriek without pain.
I have never seen one fly, but sometimes they perch on the hand.
Mist is when the sky is tired of flight and rests its soft machine on ground:
then the world is dim and bookish like engravings under tissue paper.
Rain is when the earth is television. It has the property of making colours darker.
Model T is a room with the lock inside – a key is turned to free the world
for movement, so quick there is a film to watch for anything missed.
But time is tied to the wrist or kept in a box, ticking with impatience.
In homes, a haunted apparatus sleeps, that snores when you pick it up.
If the ghost cries, they carry it to their lips and soothe it to sleep
with sounds. And yet, they wake it up deliberately, by tickling with a finger.
Only the young are allowed to suffer openly. Adults go to a punishment room
with water but nothing to eat. They lock the door and suffer the noises
alone. No one is exempt and everyone’s pain has a different smell.
At night, when all the colours die, they hide in pairs
and read about themselves – in colour, with their eyelids shut.
De Martians plaatsten het alledaagse in een nieuw en onverwacht perspectief. Een beetje zoals -welja- de wereld uitgelegd aan een marsmannetje. In zijn beste stukken krijgt Tom Wouters dit ook voor elkaar. Hij heeft de gave om het alledaagse om te gooien, ons mee te trekken in een versgegraven konijnenhol naar een wereld die bijna -bijna – op de onze lijkt. Dat zijn stukken niet zelden aanzetten tot zoekopdrachten via google en wikipedia – ik geef hierboven alvast een voorzetje als ode aan Tom – is een welkome bijkomstigheid.
Dat zijn zin voor het absurde niet geheel uit het niets komt laat Tom met regelmaat blijken in de leestips die hij gul deelt. Lees bijvoorbeeld z’n leesverslag van Erich Kästners ‘De vliegende klas.’
‘Boeken kunnen gedateerd zijn of voor op hun tijd. Als ze generatie na generatie ontroeren noemen we ze tijdloos. Maar heel af en toe zijn er boeken die er net als de lezer in zijn geslaagd op te groeien, hun kinderjaren achter zich te laten en ouder te worden.’
Als ik nu aan een marsmannetje zou moeten uitleggen wat het geheim is van een aantrekkelijke blog zou ik nogal snel uitkomen bij wat een mens aantrekkelijk maakt: enthousiasme. Tom, beste marsbewoners, is een aantrekkelijke mens die aantrekkelijke blogs schrijft. Lees zijn werk en kom thuis.
Een andere aantrekkelijke blog is die van David Troch. Een man die me al langer volgt. Of ik hem, daar ben ik nog niet uit. In een ver verleden kwam iemand bij de inmiddels ter ziele gegane vakvereniging Boek.be op het onzalige idee om mij een poëziemarathon te laten presenteren op de inmiddels eveneens ter ziele gegane boekenbeurs. Omdat ik van alle woorden ‘nee’ het moeilijkst vind vocht ik een dag lang een hopeloos gevecht tegen angstzweet, black-outs en weke knieën. De piepjonge David Troch was de eerste die ik moest voorstellen en blijkt zoveel jaren later ook de meest memorabele. Hij zou lezen uit zijn debuut, laat[avond]taal. Voor zijn eerste voordracht draaide de dichter zich met zijn rug naar het publiek en hield zijn boek met gestrekte armen voor zich uit. De titel van het gedicht ontschiet me nu, maar het centrale gegeven was ‘de achteruitkijkspiegel’. Het bestond deels uit klanknabootsingen. Zo riep de dichter met enige regelmaat ‘whooosh’ en keek daarbij naar zijn bundel alsof het een achteruitkijkspiegel betrof. Al bij de eerste ‘whooosh’ ontstond er tumult in de zaal. Een luid gehinnik klonk op uit de achterste rij. ‘Whoooosh’. Het gehinnik werd manischer bij elk vers. De rijen met poëzieminnaars spleten zich al snel niet ongelijk de Rode Zee in tweeën om te openbaren wat ik al wist: het gehinnik werd voortgebracht door mijn vrouw. Geen poëzieliefhebber. Dat de dichter onverstoord zijn verzen bleef brengen nam me voor hem in. Sinds die dag volg ik David Troch. Of hij mij, daar ben ik nog niet uit.
‘Pedagogische studiedag. Of facultatieve vrije dag. Of nog een ander soort dag. Het doet er ook niet toe, de oudste zon en jij brengen de dag in elkaars gezelschap door. Supermarkt. Koken. Eten. En als toetje: voorlezen.‘
Het is niet dat hij oog heeft voor het kleine – dat heeft hij – hij heeft er vooral ook de juiste woorden voor. In de recente stukjes van David zijn we vaak getuigen van huishoudelijke taferelen. De twee zonen – zonnen genoemd – zijn vaak van de partij. Het wordt nooit voyeuristisch en de lezer is ook niet echt op bezoek. Alles wordt klein beschreven, klein gehouden, we lezen hier tenslotte werk van de bedenker van de eenlettergreepgedichten. Bij elk stukje krimpt de lezer mee. Tot we allemaal in een jaszak van David passen, en meeliften naar een volgend stukje.
Als laatste blog kies ik voor de mij onbekende Marjon Meijer, omdat de titel van haar blog me zo aanspreekt: Marjon werkt. Ik ben van mening dat er in de literatuur – anders dan in ons dagelijks bestaan – te weinig wordt gewerkt. Omdat ik toch ook maar gewoon naar herkenning snak val ik dus voor stukjes waarin iemand vaardig schrijft over de werkvloer.
‘“Moeten wij jou anders niet ontslaan? Dan kun je direct beginnen doppen.”
Ik zei verschillende keren nee. Niet vanwege eergevoel of rechtschapenheid, maar omdat ik niet tegen het idee kon dat mijn professionele verhaal niet meer zou kloppen.‘
Op een ochtend belde ik aan bij een wat teruggetrokken huis in Hemiksem. Tenminste: ik dacht dat het een huis was. Tot ik binnentrad en niets anders dan boeken zag. Elke hoek van elke kamer was tot de nok gevuld. Overal rezen boekentorens op. Het was een collectie die die van de Koninklijke Bibliotheek van België moeiteloos overtrof. Elke onvindbare parel uit de Nederlandstalige literatuur had hier een plek verworven. Mochten Jorge Luis Borges en Pippi Langkous samen zijn gaan wonen dan had hun huis er zo uitgezien.
Het is hier dat Steven Van Ammel met zijn vrouw en dochter woont. Er zijn weinig mensen die zo gepassioneerd, met kennis van zaken en onderhoudend over literatuur spreken als hij. In het dagelijks leven werkt Steven voor het literatuurhuis Passa Porta – een mooie boekenwinkel in de Dansaertstraat die op geen enkel bezoek van een meerwaardezoeker aan Brussel zou mogen ontbreken. Niet alleen vermaakt hij klanten in de winkel met snedige one-liners en gidst hen moeiteloos naar de interessantste zijwegen van de wereldliteratuur – hij zet ook zijn schouders onder het Passa Porta Festival. Een de grootste meertalige literaire festivals van Europa. Mijn moeder heeft haar tickets al gekocht voor de editie van dit jaar. Waarom zou u dan nog twijfelen?
Had ik al gezegd dat Steven een begenadigde pen heeft? Wekelijks schrijft hij in DSL de column van de boekhandel geen nieuws. Een van mijn favoriete columns. Al vanaf de eerste stukjes hoop ik in stilte dat een uitgever op het idee komt deze te bundelen. Maar genoeg over Steven Van Ammel. We gingen zitten op de twee enige vrijgebleven stoelen, dronken beiden een glas water en hadden het, terwijl de hond enthousiast tegen ons opsprong, over bloggen en bloggers.
Steven had al een boek. Zoveel was duidelijk. Maar heeft hij ook een blog gehad? We stelden onze drie standaardvragen aan de man met duizend meningen.
1) Waarom ben je nooit een blog begonnen?
‘Ik denk dat tijd de belangrijkste reden was. Ik heb wel een aantal keren op het punt gestaan er eentje te beginnen. Meermaals maakte ik een account aan bij WordPress, bedacht een lay-out enzovoorts. En dan breekt de grote dag aan en denk ik: het is allemaal zoveel moeite. Ik zag het mezelf niet volhouden. Een goede blog is iets waarvan je in het begin op zijn minst de ambitie moet hebben om het langer dan een paar maanden vol te houden. Anders is het een oefening in nutteloosheid.’
‘Wat er een beetje voor in de plaats is gekomen… Wij zijn alle twee zo oud als het internet. Helemaal in het begin – lang voor Facebook – bij de eerste stappen van het internet, had ik een My Space-pagina en dat soort dingen. Voor mij, denk ik, heeft Facebook het bloggen een beetje vervangen. Zowel wat betreft het lezen als de interactie met andere mensen.’
‘Persoonlijk vind ik het helemaal niet erg om er langere stukken op te lezen. Type Herman Jacobs die helemaal loos gaat over een of andere grammaticale fout. Of Jeroen Olyslaegers die zich verliest in een negentiende-eeuws spiritueel medium dat hij net heeft ontdekt. Dat vervangt het een beetje. De blogs die ik vroeger fijn vond en volgde hebben in de loop der jaren een metamorfose ondergaan. Het zijn andere projecten geworden.’
‘Mijn Facebook-stukjes hebben inderdaad soms de lengte van blogposts. Ik werk voor het literatuurhuis Passa Porta en daar hebben tal van communicatie-experts in het verleden me er al op gewezen dat wat ik op Facebook doe totaal verkeerd is. Mijn teksten én zinnen zijn te lang… Ondertussen heb ik de fase dat ik me dat aantrek achter me gelaten.’
‘Soms heb ik de neiging om, redelijk fatalistisch, dwaze programma’s voor mezelf te beginnen. Zo heb ik een tijdje de online communicatie van Schwob verzorgd. Het is een organisatie – opgestart door het Nederlands Letterenfonds – die mooie vergeten klassiekers onder de aandacht wil brengen. Ik begon mini-bio’s te schrijven van auteurs die ik interessant vond. Maar het waren geen echte biografieën. Eerder samenraapsels van wonderlijk vreemde en toevallige elementen uit hun schrijverslevens. Daar zou ik in de toekomst eventueel nog werk van willen maken. Deze vorm zie ik in een blog beter werken dan op Facebook. Alleen al omdat de teksten anders niet terug te vinden zijn. Het vreemde is dat ik heel veel bewaar. Of zoals je kan zien als je hier in huis rondkijkt: alles. Maar weinig of niets van mezelf.’
‘Of ik spijt heb dat ik nooit een blog ben begonnen? Neen. Die dingen verdwijnen ook gewoon. Er bestaat zoiets als digitale roest. De data van oude websites verdwijnt echt. Ik denk ook niet dat blogs bedoeld zijn om altijd te blijven bestaan.’
‘De papieren man is een blog die ik mis. Deze werd grotendeels door Dirk Leyman geschreven, maar ook Hans Cottyn werkte eraan mee. Twee getalenteerde pennen. Het probleem daar was natuurlijk het financiële plaatje. De papieren man was redelijk neutraal in de berichtgeving, inhoudelijk zeer goed én wijds vertakt. En Leyman heeft een uitstekende pen. Louter door de manier waarop hij het weergaf werd het al interessant. In die periode had je ook DeContrabas. Hun insteek was meer rellerig. De sfeer was die van een dorpscafé waarin geregeld iemand werd buitengewerkt.’
2) Wie zou er absoluut een blog moeten beginnen, en waarom?
‘Er zijn een paar mensen die spontaan in me opkomen.’ Denkt 0,001 seconde na. ‘Herman Jacobs! Al was het maar omdat dan zijn facebookposts korter worden. Wie was het ook weer? Jeroen Olyslaegers heeft Herman Jacobs ooit ‘de wraakengel van de Nederlandse literatuur’ genoemd. Maar ik hoop dat hij met een blog begint op basis van zijn zeer scherp redactioneel oog. Zelf ben ik bijvoorbeeld helemaal niet zo taalvast. Ik ben ook frappant ondergediplomeerd. We hebben onlangs mijn diploma’s teruggevonden en die pasten allemaal op een zwembroekje. Herman Jacobs heeft het in zich om mij nog dingen bij te brengen. En niet alleen mij, ook anderen.’
‘Ik merk dat ik naar een ander soort blogs op zoek ga dan jullie. Bij mij gaat het niet om een fijne zin of stijl of een literaire meerwaarde – terwijl dat net jullie objectief is. Voor mij is de inhoud zeer belangrijk. Ik ben op zoek naar kennis over zaken waar ik te weinig van afweet. Informatie delen is voor mij van primordiaal belang. De eerste blogs die ik volgde waren meestal Engelse of Amerikaanse blogs over vergeten auteurs. 50 Watts is bijvoorbeeld een hele fijne. Maar de blog uit welke deze voortkwam – A Journey Around My Skull – van Will Schofield was nog beter. We spreken nu over het pre-Schwob, pre-Stoner tijdperk. Hij was iemand die in blogposts iedere keer zijn literaire vondsten deelde. Nog een goede blog die iets gelijkaardig doet is Neglected Books van de in België wonende Brit Brad Bigelow, alleen is die is niet altijd streng genoeg. Soms ontdekt hij boeken waarvan ik denk: “die had je gewoon mogen laten liggen.” Zijn filter is te groot.’
‘Herman Jacobs kan iemand bij de les houden. Maar als we het puur voor stijl doen denk ik aan Cindy Hoetmer, die recent Goed, naar omstandigheden en Min of meer opmerkelijke gebeurtenissen uit het leven van een treuzelaar publiceerde. Bundelingen met columns. Er is een zekere verwantschap met Joke Van Caesbroeck. Cindy schrijft langere stukken. Ze houdt het zeer dicht bij zich. Het is een soort van bewerkt dagboekformaat, uitsnedes uit haar leven en redelijk vaak speelt dat leven zich af rond café De Pels in Amsterdam. Ze is een vijftigster die door hardnekkige levenskeuzes tot de vaststelling komt dat ze als single vrouw in Amsterdam en met talent voor lay-outen als ZZP’er vaak komt te werken op plekken waar haar collega’s twintigers zijn. Die clash alleen al is interessant. Zelf heeft ze haar stijl ooit omschreven als Reviaanse chick lit. Het is hoger gezeur. Omwille van de format denk ik: het zou fijn zijn mocht het in een blog gegoten worden. Maar het is eigenlijk nog beter: het boek is er gewoon.’
‘Uiteraard denk ik ook aan Joke Van Caesbroeck en haar Te kort verhaal-columns. Maar: het is er allemaal al in een andere vorm. Haar bundels in bibliofiele uitgave zijn altijd razendsnel uitverkocht. Die worden maar op zeer beperkte oplage gedrukt. Ik dacht 112 exemplaren. Jokes stijl, humor en de lengte van haar stukken lenen er zich toe om in blogvorm te verschijnen.’
‘Wat me ineens te binnen schiet: ook een opgegraven en gerenoveerde C. Buddingh zou ik elke dag volgen.’
‘Er zijn blogs die ik mis. De papieren man zou mogen terugkomen.’
3) Wij, bij Aanlegplaats, zoeken er al een tijdje naar, en we krijgen het maar niet scherp: wat maakt dat een blog echt goed is?
‘Bij de blogs die ik obsessief heb gevolgd, draaide het hoofdzakelijk rond informatie – zoals de al eerder genoemde A Journey Round My Skull. Soms val ik in een blog en begin ik die met enige regelmaat te volgen. Tot ik eruit val ik en mezelf erop betrap dat het soms maanden, jaren duurt voor ik er nog eens naar kijk. Buiten informatie is ook de stijl belangrijk.’
‘Iemand die ik nog niet heb vermeld – en dat is eigenlijk de enige blog die ik al jaren trouw lees – is die van Johan Velter. Hij is, denk ik, een oprecht moeilijke mens. Echt moeilijk. Hoekig. Maar als hij zich vastbijt in iets – een gedichtencyclus van Claus bijvoorbeeld of figuren uit de Griekse mythologie – dan vind ik dat fantastisch. Bij zijn vilaine uitvallen naar alles wat politiek is denk ik: “ja, Johan, oké.” Hij is een estheet die het hogere dient. Iedereen die niet Johan Velter is, is plebs. Daarnaast is hij een formidabel bibliofiel uitgever. Met Druksel brengt hij mooi werk aan schappelijke prijzen.’
‘Of bloggen een toekomst heeft? Als ik op pensioen ben! In het algemeen bedoel je? Het probleem zit hem in het financiële. De wereld waarin ik werk draait goeddeels op liefdadigheid. Een goede blog is geschreven door iemand met een geoefende pen die zich informeert en een passie volgt. Maar je moet ook in je levensonderhoud voorzien. Ik vrees dat dat een crux is. Er gaan altijd voldoende zotten zijn die het gaan willen doen, maar het gaat nooit een grote groep zijn.’
‘De meeste blogs verzameld rond Aanlegplaats zijn – verbeter me als ik dat fout zie – de primaire plek waar deze auteurs hun werk posten. Daarnaast heb je ook blogs van schrijvers die er kleine extraatjes op posten, oefeningen, dagboekbladen etc. Die zijn ook interessant.’ (nvdr: ongeveer een derde van de schrijvers op Aanlegplaats publiceert ook in het reguliere circuit – wat dat ook moge zijn, anno 2023)
‘Rob van Essen bijvoorbeeld, jullie allereerste gastvisser. Ik ben een echte fan, en zijn blog is echt fijn. Daar kan je als fan je hart ophalen. Ik was op het literaire programma Trouwmet mij, in Oostende. Waar Rob van Essen en Lize Spit alvast een soort literaire generale repetitie hielden van hun trouw – waar ik je trouwens ook gezien heb – en wilde er voor de krant een stukje over schrijven. Daarom ben ik zijn eerste blogposts gaan herlezen. Zijn Brusselse cyclus. Benaderingen heette die. Ik weet niet of deze ooit in een boek gaan opduiken, maar het feit dat ze op zijn blog staan: daar ben ik wel heel dankbaar voor.
‘De mails die Lize Spit en Rob van Essen op hun het huwelijksfeest aan elkaar voorlazen waren zeer mooi. En wat me opviel: de kenmerkende stijl van hun beiden in hun onderlinge correspondentie was onmiskenbaar Lize en onmiskenbaar Rob. Ondanks het feit dat het slechts kattebelletjes waren. Er zat geen kromme zin tussen.’
Vroeger, dat laat geen twijfel, was alles beter. Of misschien toch niet. Anders, dat zeker wel.
Carnaval bijvoorbeeld. Jan Van Mersbergen schreef een boek over hoe hij in dat feest zijn ware ik ontdekte, net niet te vroeg – Godfried Bomans helpt een handje. En Lucinda Williams, geen mens kan zo smachtend zingen als zij, schrijft Ben De Graaf helemaal terecht. Het gaat allemaal over geluk, dat vroeger grijpbaarder leek, maar dat ook niet was. Jan-Willem Lubbers weet het ook niet zo goed meer.
‘Die is te vroeg begonnen,’ zegt mijn gastheer peinzend, terwijl hij de man met zijn stok in de buik pikt, ‘kop op, Willem, dadelijk doen we allemaal mee. Je moet nooit,’ zegt hij tegen mij, ‘te vroeg beginnen. Dan ben je de enigste, die gelukkig is, en dat is het ongelukkigste wat er bestaat. Zal ik u maar voorgaan?’
uit: incognito van Jan Van Mersbergen (en eigenlijk dus: Godfried Bomans)
Lucinda Williams behoort met Bob Dylan, Van Morrison en Mick Jagger tot de muzikanten die als pensionado niet in een luie stoel zijn gaan zitten. Ze zijn kunstenaar met een missie: ze blijven spelen. Maar Lucinda gaat een stap verder. Zij doet wat ook Sam Baker deed. Zij brengt een ode aan het medisch adagium: focus op wat je nog wél kan, niet op wat je níet meer kan.
Ik schijn eens gezegd te hebben dat het de kunst is om gelukkig te zijn ook als je je ongelukkig voelt, waarbij ze zijn en voelt onderstreept had.
Ik schrok, ik mag toch hopen dat ik daar niet iemand mee gekwetst heb; tegen iemand zeggen die zich ongelukkig voelt dat hij of zij maar gelukkig moet zijn, dat is wel heel hautain. Ongetwijfeld had ik die gedachte niet zelf verzonnen, maar had ik het uit een of ander vaag New Age-boekje gehaald.
Niet willen is zo sterk. Er zijn dingen waarop ik niet meteen te wachten zit, maar die ik niet niet wil. Ik kan niet zoveel dingen bedenken die ik helemaal niet wil.
Zo definitief ook. Er zijn dingen die ik misschien nu niet wil maar straks zeker wel. Een koffie bijvoorbeeld.
Soms kom je een blog tegen met een titel die je zelf had willen verzinnen. De bloghut van Marjanne Sevenant is er zo een. Gestart als een plek om contact met het thuisfront te houden vanuit de verre buitenlanden waar ze woonde, is het nu – ze woont weer in Vlaanderen – een warm schrijvershok.
We hoeven David Troch niet voor te stellen. Stadsdichter, proza, eenlettergrepige (dat zijn er wel zes) gedichten. Vader, hardloper, treinreiziger. Man van het woord – en dus ook een blog waarin hij over dat alles verslag doet.
Als jij het voor het zeggen had, zou er in elke trein een koffiebarretje zijn. Geen steriel geval, oh nee, je zou het inrichten zoals je jouw barretjes graag hebt. Veel hout, krakend hout, de tafels, de stoelen, de vloer. Boeken tegen de wanden. Een niet al te opdringerig muziekje. Gedempte gesprekken. Beetje donker. Beetje duister. Schaars licht. Lampionnetjes. Kamerplanten. In gouden lijsten foto’s en posters uit de jaren twintig, dertig, veertig van de vorige eeuw. Kleurrijke porseleinen kopjes en bordjes. Een overvloed aan lekkernijen. De verscheurende keuze tussen bananenbrood, appel-kaneeltaart en brownie. Een keur aan koffie en thee. En achter de bar een barista met de gulste glimlach.
De blogs van de week beginnen meteen to the point. Over reizen en kijken vlakbij. Geen blinde toeristen die naar hun buiktasje graaien. Hier volgen observaties van dromers die rustig door de tijd wandelen.
Koen Vandenborre beweert dat hij zelden ergens naartoe gaat. Toch weet hij de treinpassagier tijdens een zeldzame treinrit beter te observeren dan de dagelijkse pendelaar die druk op z’n iPhone scrolt. Anne Broeksma beschrijft het landschap als een figuratief schilderij van Mondriaan. Je zou vergeten hoeveel er vlakbij gebeurt. Van de grond onder je voeten in de tuin tot aan de horizon. Caspar Visser ’t Hooft ziet de figuren van de tekenaar en schilder Daumier in levenden lijve wanneer hij zich begeeft tussen de stakende menigte in Frankrijk. Verschillende tijden en beelden komen samen in het nu.
Ik neem bijna nooit de trein. Dat komt omdat ik zelden ergens naartoe ga. Ik herinner me een treinreis naar Brussel met mijn vader. Ik was nog een kind en hij een gerespecteerde ambtenaar met een belangrijke functie in onze hoofdstad.
De bomenrij in de verte voorbij het weiland is een ribbenkast waarachter Slot Zuylen net te zien is. In de zomer wordt het Slot aan het zicht onttrokken door bloeiende bomen, het riet langs de sloot en de braamstruiken tegen het hek.
Wanneer je vandaag types wil tegenkomen zoals in de negentiende eeuw Daumier ze tekende, of zoals ze voorkomen in Franse zwart-wit films uit de jaren ‘40-’50 – types die sindsdien in ons onderbewustzijn zijn blijven haken onder het label ‘echte Fransen’ – die moet eens meelopen in de bonte stoet van een vakbondsstaking.
Op je eentje is het gemakkelijk. Begeef je in relatie met anderen en de grootste rampen staan klaar om zich te voltrekken. Groot is de kans dat je je dagen, maanden, jaren wilt verstoppen onder een dekentje, je afvragend waarom je in hemelsnaam zo nodig iets moest zeggen/ doen/ tegenkomen. En toch doen we het, constant en vol goede hoop.
De ontzettend moedige mensen van deze week zijn: Herman Loos, die na een Twitteropstoot tevergeefs in verbinding probeert te treden met zijn opponent, Eveline Vanhaverbeke die lijf en geest in handen legt van maestro Heberto om haar angsten aan te pakken en Ingrid Verhelst die – misschien – in de meest angstaanjagende relatie van allemaal stapt: het huwelijk.
Het was een pijnlijke val, voor allebei, maar de weigering tot gesprek was pijnlijker. Wekenlang analyseerde ik wat er gebeurd was, ik ging op google maps de plek bestuderen, bestookte mijn vrouw met vragen en bedenkingen, tot ze het kotsbeu werd. “Je bent gewoon op een eikel gebotst. Niets meer. Hou op.” En misschien is dat de enige waarheid. Ik ben gewoon op een eikel gebotst. Maar tot op de dag van vandaag kan ik nog steeds niet door het centrum van Mechelen fietsen. Net zoals ik ruim drie maanden van het interactieve deel van internet wegbleef.
De vele trauma’s zitten te diep, ze raken er niet uit. Samen met de zware kankerbehandelingen hebben ze me de das omgedaan. Alle uitputting die er al jaren was werd door mijn ziekte tot op de bodem uitgediept. Ik ben op.
Ik ga dus naar Peru. Geen idee hoe ik er zal geraken, met die ogen die om zeven uur ’s avonds al dicht beginnen te vallen. Geen idee hoe ik met dat uitgeputte lijf drie vluchten na elkaar moet nemen in mijn eentje zonder om te vallen van de vermoeidheid. Maar het moet. Het voelt als de enige keuze, mijn enige kans.
In de sweet seventies gaf ik het jawoord aan de vader van mijn kinderen, in de zekerheid dat ik totterdood bij hem zou blijven. Twintig jaar later liep hij op een zonnige vrijdagmorgen de trap af om niet meer terug te keren. Ik heb me nooit zo mislukt gevoeld als toen. Tenzij misschien die dag, maanden later, toen de rechter de scheiding definitief maakte. Ik val nog liever dood dan nog eens te scheiden, en de enige manier om een scheiding te vermijden, is NIET trouwen. Duidelijk, toch?